Internationale Theologische Commissie - 29 november 1994
ENKELE VRAAGSTUKKEN OVER GOD ALS VERLOSSER | |||
► | BIJBELSE VERLOSSING: DE MOGELIJKHEID VAN VRIJHEID |
Het bijbelse getuigenis weerspiegelt een nooit eindigend zoeken naar het uiteindelijke betekenis van het menselijke bestaan. Vgl. Gen. 1-11 Voor Israël maakt God zich bekend door de Torah, en voor het christendom maakt God zich bekend door de persoon, de leer, de dood en verrijzenis van Jezus van Nazareth. Toch laten zowel de Wet als de Incarnatie de mensheid nog in de dubbelzinnigheid van een geschonken openbaring, die vergezeld gaat van een menselijk geschiedenis die niet met de geopenbaarde waarheden correspondeert. We ”zuchten over ons eigen lot, zolang wij nog wachten op de verlossing van ons lichaam” (Rom. 8, 23).
De mens heeft te maken met een dramatische situatie, waarbij alle pogingen zich te bevrijden van alle lijden en slavernij, die men vrijwillig op zich heeft genomen, tot mislukken gedoemd zijn. Eindig door onze oorsprong als schepselen, oneindig op grond van onze roeping één te worden met onze Schepper, zijn we niet in staat, op basis van alleen onze eigen inspanningen, van het eindige naar het oneindige over te gaan. Daarom kijkt de christen verder dan menselijke prestaties. “Rusteloos is ons hart totdat het rust in U’’. H. Augustinus, Belijdenissen, Confessiones. 1,1
Reeds in zijn burgerlijke wetgeving had Israël besef van een ’verlosser’ (gô’el). Families konden een losprijs betalen voor een familielid, om de solidariteit van de familie te bewaren. Vgl. Ex. 21, 2-7 Vgl. Deut. 25, 7-10 Het belang van de solidariteit van de familie ligt aan de basis van wettelijke instellingen als het levietenhuwelijk, Vgl. Deut. 25 de bloedwraak Vgl. Lev. 25 en het jubeljaar. Vgl. Lev. 25 De wet van Israël staat toe dat een veroordeelde wordt vrijgekocht. Vgl. Ex. 21, 29-30 Hebreeuws: kofer; Grieks: lutron Het betalen van de kofer bevrijdt de schuldige persoon, zijn of haar familie, de benadeelde familie, en de hele gemeenschap, aangezien het conflict wordt opgelost. Er worden in het Oude Testament enige episoden verhaald waarin verlossende activiteiten plaatsvinden die hun wortel hebben in deze wettelijke achtergrond. Doordat Juda zichzelf offerde, wat zijn misdaad tegen Jozef vereffende, Vgl. Gen. 37, 26-27 Vgl. Gen. 44, 33-34 wordt de familie van wraak verlost. Op dezelfde wijze betaalt Jakob, die Esau van zijn eerstgeboorte zegen beroofd had, terug met een groot deel van zijn land. Vgl. Gen. 32, 21 Wraak wordt vermeden.
De godsdienst van Israël ontwikkelde een boeteliturgie. Het was de symbolische handeling van eerbewijs waardoor de schuldige persoon genoegdoening schonk voor een schuld ten opzichte van Jahwe en deze terugbetaalde. De wezenlijke elementen van deze Liturgie waren:
Heilige mensen, en in het bijzonder Mozes en de profeten die na hem kwamen, hadden een grote waarde voor God. Dit vormde een tegenwicht tegen de onwaardigheid van het kwaad en de zonde van de anderen. Daarom hechten zij grote waarde aan de voorbede voor de vergiffenis van de zonde. Vgl. Am. 7 De figuur van de Lijdende Dienstknecht in Jesaja 53, 4-12 (Jes. 53, 4-12) zal in het Nieuwe Testament herhaaldelijk gebruikt worden als type van Christus de Verlosser.
De verhalen over Gods handelen tijdens de Exodus (Ex. 1-15) en de verlossende liefde van Ester en Ruth Vgl. Est. 14, 3-19 Vgl. Ruth 1, 15-18 laten zien, hoe vrijheid voortkomt uit een onbaatzuchtige gave van zichzelf voor een natie of een familie. Deze zelfde gevoelens zijn te vinden in het gebedsleven van Israël, dat Gods verlossende liefde voor zijn volk tijdens de Exodus viert Vgl. Ps. 74, 2 Vgl. Ps. 77, 16 en zijn zorg en goedheid die het leven van het volk vrijheid en heelheid brengt. Vgl. Ps. 107
Deze oude thema’s van bevrijding en verlossing krijgen in Jezus Christus een sterker brandpunt. Jezus van Nazareth, kind van deze wereld en een gave van God aan de wereld, wijst de weg naar een echte en duurzame vrijheid. In Zijn persoon, in Zijn woorden en in Zijn daden, heeft Hij laten zien dat de aanwezigheid van het rijk Gods nabij was en heeft Hij iedereen opgeroepen tot bekering, zodat zij deel konden hebben aan dit rijk. Vgl. Mc. 1, 15 Jezus van Nazareth vertelde parabels over het rijk die de dieptestructuur van onze geaccepteerde kijk op de wereld vernietigden. Vgl. Lc. 15 Ze breken onze verdedigingsmechanismen af en maken ons gevoelig voor God. Hier raakt God ons, en komt het rijk Gods.
Jezus, de verteller van de parabels over het rijk Gods, was de Parabel van God. Zijn constante openheid voor God treedt aan de dag in Zijn relatie met de traditionele God van Israël, God als abba. Vgl. Mc. 14, 36 Die is te zien in Zijn bereidheid, als Mensenzoon, alle mogelijke beledigingen, lijden en dood te ondergaan, in de overtuiging dat God, uiteindelijk, het laatste woord zou hebben. Vgl. Mc. 8, 31 Vgl. Mc. 9, 31 Vgl. Mc. 10, 32-34 Hij heeft volgelingen Vgl. Mc. 1, 16-20 bijeen gebracht en deelde Zijn tafel met zondaars, en zette geaccepteerde waarden op hun kop toen Hij hun het heil aanbood. Vgl. Mc. 2, 15-17 Vgl. Mc. 14, 17-31 Vgl. Lc. 5, 29-38 Vgl. Lc. 7, 31-35.36-50 Vgl. Lc. 11, 37-54 Vgl. Lc. 14, 1-24 Vgl. Lc. 19, 1-10 Hij volhardde in Zijn leefwijze en in Zijn leer, ondanks de spanning die dit om Hem heen veroorzaakte, Vgl. Mc. 2, 15-17 Vgl. Lc. 5, 27-32 Vgl. Lc. 15, 2 Vgl. Lc. 19, 7 en die culmineerde in Zijn symbolische ’verwoesting’ van de tempel (Mc. 11, 15-19)(Mt. 21, 12-13)(Lc. 19, 45-48)(Joh 2, 13-22), in Zijn laatste avondmaal die het eerste van veel dergelijke avondmalen beloofde te worden Vgl. Mc. 14, 17-31 Vgl. Mt. 26, 20-35 Vgl. Lc. 22, 14-34 en in Zijn dood aan het kruis. Vgl. Joh. 19, 30 ”Consummatum est!” Jezus van Nazareth was de meest vrije mens die ooit geleefd heeft. Hij had geen enkel verlangen Zijn eigen toekomst in de hand te hebben, want Zijn absolute vertrouwen op Zijn Abba-Vader bevrijdde Hem van al dergelijke zorgen.
Het Johanneïsche verhaal over het kruis vertelt van de openbaring van een God die de wereld zo liefhad dat Hij Zijn enige Zoon gaf. Vgl. Joh. 3, 16 Het kruis is de plaats waar Jezus wordt ‘verheven’, Vgl. Joh. 3, 14 Vgl. Joh. 8, 28 Vgl. Joh. 12, 32-33 om God te verheerlijken en zo Zijn eigen glorie te bereiken. Vgl. Joh. 11, 4 Vgl. Joh. 12, 23 Vgl. Joh. 13, 1 Vgl. Joh. 17, 1-4 ”Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden” (Joh. 15, 13). Omdat het kruis God doet kennen, moeten alle gelovigen voortaan ”opzien naar Hem, die zij hebben doorstoken” (Joh. 19, 37).
Veel zoeken naar bevrijding, naar vrijheid, of een andere term van de vele die vandaag de dag gebruikt word om te spreken over wat ’verlossing’ genoemd kan worden uit de dubbelzinnigheden van de menselijke situatie, zijn pogingen om lijden en dood te vermijden en te negeren. De weg van Jezus van Nazareth geeft aan dat de vrije gave van zichzelf aan Gods wegen, koste wat het kost, onszelf en ook God glorie brengt. Jezus’ dood is geen daad van een wrede God die het opperste offer eist; het is geen ’terugkopen’ van een of andere vervreemdende macht die mensen tot slaaf heeft gemaakt. Het is de tijd en de plaats waar een God die liefde is en die ons liefheeft, zichtbaar gemaakt wordt. De gekruisigde Jezus openbaart hoezeer God ons liefheeft en bevestigt dat in dit gebaar van liefde een mens onvoorwaardelijk heeft ingestemd met Gods wegen.
Het evangelie van de gekruisigde Jezus laat de solidariteit van Gods liefde met het lijden zien. In de persoon van Jezus van Nazareth krijgen deze heilbrengende liefde van God en zijn solidariteit met ons een historische en fysieke vorm. Kruisiging, een verachtelijke manier van sterven, is ’evangelie’ geworden. Hoewel veel van het Oude Testament de dood als definitief en tragisch ziet, Vgl. Job. 2, 4 Vgl. Pred. 9, 4 Vgl. Jes. 38, 13 Vgl. Ps. 6, 5 Vgl. Ps. 16, 10-11 Vgl. Ps. 73, 27-28 wordt deze visie langzamerhand overwonnen door het opkomende idee van een leven-na-de-dood, H. Paus Johannes Paulus II, Boodschap, Roepingenzondag 2002, Roeping tot heiligheid (8 sept 2001) en door Jezus’ leer dat God een God van levenden is, niet van doden. Vgl. Mt. 22, 31-32 Maar het bloedige gebeuren van Calvarië vereiste dat de jonge kerk, zowel voor zichzelf als voor haar zending, de verzoenende werkzaamheid van Jezus’ offerdood aan het kruis verklaarde. Vgl. 1 Kor. 1, 22-25
Het Nieuwe Testament gebruikt offer-beeldspraak om de dood van Christus te verklaren. Het heil kan niet verkregen worden door enkel en alleen morele volmaaktheid, en een offer kan niet beschouwd worden als een overblijfsel van een uit de mode geraakte godsdienstigheid. Het jodendom verschafte al het model van de boetedood van de model-martelaar. Vgl. 2 Makk. maar het Nieuwe Testament voert dit nog verder door in de beslissende betekenis die aan het ‘bloed van Christus’ word toegekend. Jezus’ kruis, dat een centrale plaats in die vroege verkondiging innam, bracht het vergieten van bloed met zich mee. De heilbrengende betekenis van Jezus’ dood werd verklaard in termen ontleend aan de oudtestamentische offerliturgie, waarbij bloed een belangrijke rol speelde. De jonge Kerk behield de oudtestamentische opvatting van bloed als fundamenteel levensteken, maar transformeerde die; en er ontstond offertaal en offertheologie:
De verrezen Jezus bevestigt Gods barmhartige antwoord op een dergelijke zelfopofferende liefde. Uiteindelijk beschouwt het christendom een leeg kruis. Jezus van Nazareth’s onvoorwaardelijke aanvaarding van alles wat door Zijn Vader van Hem gevraagd werd, heeft geleid tot het onvoorwaardelijke ’ja’ van de Vader op alles wat Jezus heeft gezegd en gedaan. Juist de verrijzenis verkondigt dat Jezus’ weg er een is die zonde en dood overwint om naar een leven te leiden dat geen grenzen heeft.
Het christendom heeft de taak het aanbreken van de bevrijding van de vele slavernijen die Gods schepping onmenselijk maken, in woord en daad aan te kondigen. De openbaring van God in en door Jezus van Nazareth, gekruisigd maar verrezen, roept ons op alles te worden waarvoor we geschapen zijn. De mens die deel heeft aan Gods liefde, geopenbaard in en door Jezus Christus, wordt datgene waarvoor hij of zij geschapen is: beeld van God, Vgl. Gen. 1, 26-27 zoals Jezus de icoon van God is. Vgl. Kol. 1, 15 Het verhaal van Jezus laat zien dat het alles zal kosten. Maar Gods respons op Jezus’ verhaal is even dramatisch: dood en zonde zijn eens en voor altijd overwonnen. Vgl. Rom. 6, 5-11 Vgl. Hebr. 9, 11-12 Vgl. Hebr. 10, 10
De macht om te vernietigen blijft in onze handen; het verhaal van Adam is nog onder ons. Vgl. Rom. 5, 12-21 Maar de gave van gehoorzaamheid naar het voorbeeld van Christus biedt de wereld hoop op verandering, Vgl. Rom. 6, 1-21 vrij van de Wet, in een vruchtbare eenheid met Christus (Rom. 7, 1-6). Leven onder de Wet maakt echte vrijheid onmogelijk (Rom. 7, 7-25), terwijl leven in de Geest een vrijheid mogelijk maakt die voortkomt uit de barmhartige gave van God (Rom. 8, 1-13). Maar dergelijke vrijheid is alleen mogelijk door de dood voor de zonde, zodat we ”levend voor God in Christus Jezus” kunnen zijn. Vgl. Rom. 6, 10-11
Het verloste leven van de christenen heeft een duidelijk historisch karakter, en een onvermijdelijke sociale dimensie. De relaties tussen meesters en slaven kunnen nooit meer dezelfde zijn; Vgl. Filemon, 15-17 er is geen slaaf of vrije mens meer, geen Griek of Jood, geen man en vrouw. Vgl. Gal. 3, 28 Christenen zijn geroepen om echt menselijk te zijn in een verdeelde wereld, de unieke manifestatie van liefde, vreugde, vrede geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtheid en ingetogenheid, levend door de Geest en ook wandelend volgens de Geest. Vgl. 1 Kor. 13
In de soteriologie van de Brief aan de Elfeziërs en de Brief aan de Kolossenzen vallen de thema’s vrede en verzoening op: ”Hij (Christus) is onze vrede” (Ef. 2, 14). Vrede (shalom) en verzoening worden hier het hart en de beste uitdrukkingswijze van de verlossing. Maar dit aspect van de verlossing is niet nieuw. Het woord ’vrede’ moet begrepen worden in het licht van het rijke gebruik ervan gedurende de bijbelse traditie. Het heeft een drievoudige dimensie:
In de Christushymne aan het begin van de Brief aan de Kolossenzen (Kol. 1, 15-20) wordt de door Christus gebrachte verlossing geprezen als een universele en kosmische verlossing. De hele schepping moet bevrijd worden van de slavernij van het bederf, om de glorierijke vrijheid van de kinderen van God te verkrijgen. Dit thema van de wezenlijk op God gerichte integriteit van heel de schepping, reeds welsprekend aan de orde gesteld in Paulus’ Brief aan de Romeinen, Vgl. Rom. 8, 18-23 maakt ons bewust van onze actuele verantwoordelijkheden ten opzichte van de schepping.
In de Brief aan de Hebreeën vinden we het beeld van Gods volk onderweg, op weg naar het beloofde land van Gods rust (Hebr. 4, 1-11). Het model is dat van Mozes’ generatie, die veertig jaar lang door de woestijn zwierf op zoek naar het beloofde land van Kanaän. In Jezus Christus hebben we echter de ”aanvoerder die hen redt” (Hebr. 2, 10), die, op grond van Zijn Zoonschap, ver boven Mozes uitsteekt. Vgl. Hebr. 3, 5-6 Hij is de hoge priester op de wijze van Melchisedek. Zijn priesterschap overtreft niet alleen het priesterschap van het Oude Verbond, maar heeft het afgeschaft (Hebr. 7, 1-28). Jezus Christus heeft ons door Zijn offer van onze zonden bevrijd. Hij heeft ons geheiligd en ons tot Zijn broeders gemaakt. Hij heeft diegenen verlost die, op grond van hun doodsangst, onderworpen waren aan levenslange slavernij (Hebr. 2, 10-15). Hij verschijnt nu als onze voorspreker voor Gods aangezicht (Hebr. 9, 24)(Hebr. 7, 25).
De tocht van de christenen door de geschiedenis wordt daarom gemarkeerd door een niet te schokken vertrouwen. Weliswaar ”spreekt men niet van hopen, als men het voorwerp van zijn hoop reeds aanschouwt: wie verwacht nog wat hij al ziet? Daar onze hoop gericht is op het onzichtbare, moet onze verwachting gepaard gaan met standvastigheid” (Rom. 8, 24-25). Al zien we dit niet, we hebben de belofte gekregen van een Nieuw Jeruzalem, de plaats waar: ”Hij bij hen zal wonen. Zij zullen Zijn volk zijn, en Hij, God-met-hen, zal hun God zijn. En Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn; geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn, want al het oude is voorbij … ‘Zie Ik maak alles nieuw’” (Apok. 21, 3-5). Reeds begiftigd met de Geest, de vrijheid en het onderpand Vgl. 2 Kor. 1, 22 Vgl. 2 Kor. 5, 5 Vgl. Ef. 1, 13-14 die voortkomen uit de dood en verrijzenis van Jezus, zijn we vol vertrouwen op weg naar het einde der tijden, terwijl we uitroepen: ”Kom, Heer Jezus!” (Apok. 22, 20).