Internationale Theologische Commissie - 29 november 1994
Thomas van Aquino neemt Anselmus’ opvatting van genoegdoening over, maar interpreteert het op een manier die aan Abelardus doet denken. Bij Thomas is de genoegdoening de concrete uitdrukking van verdriet over de zonde. Hij zegt dat Christus’ passie voor de zonde heeft betaald doordat die bij uitstek een daad van liefde was, zonder welke er geen genoegdoening kon bestaan. Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. III, q. 14, a. 1 ad 1 Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. suppl. q. 14, a. 2 Door zijn offer heeft Christus God meer geofferd dan gevraagd werd. De Eerste Brief van Johannes 2, 2 Vgl. 1 Joh. 2, 2 citerend, verklaart Thomas dat Christus’ passie ruimschoots genoegdoening heeft geboden voor de zonden van de hele wereld. Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. III, q. 48, a. 2c Christus’ dood was alleen noodzakelijk als gevolg van Gods vrije beslissing om de mensheid op passende wijze te verlossen, door zowel Gods rechtvaardigheid als Zijn barmhartigheid te verkondigen. Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. III, q. 46, a. 1c; ad 3 Volgens Thomas geneest en vergoddelijkt Christus de Verlosser de zondige mensen niet alleen door Zijn kruis, maar ook door Zijn Menswording en door al Zijn acta et passa in carne, met inbegrip van Zijn glorierijke verrijzenis. In Zijn lijden en dood is Christus niet slechts plaatsvervanger van de gevallen zondaars, maar veeleer het hoofd dat een herstelde mensheid vertegenwoordigt. Thomas zegt ”dat Christus het hoofd van de kerk is, en dat de genade die Hij als hoofd bezit, overgaat op alle leden van de kerk krachtens de organische verbondenheid binnen het mystieke lichaam”. Internationale Theologische Commissie, Alcune questioni riguardanti la cristologia (1 jan 1979). International Theological Commission: Texts and Documents 1969-1975, San Francisco 1989, blz. 201 (en Civ. Catt. 1980 IV 275