Internationale Theologische Commissie - 29 november 1994
De middeleeuwse bijdrage aan de verlossingstheologie kan bestudeerd worden bij Anselmus, Abelardus en Thomas van Aquino. In zijn klassieke werk Cur Deus homo legt Anselmus de nadruk op het ’opstijgende’ werk van wettelijk herstel, zonder Gods ’neerdalende’ initiatief bij de Menswording te vergeten. Hij gaat uit van de opvatting van God als soeverein Heer, wiens eer door de zonde is aangetast. De orde van de commutatieve rechtvaardigheid vereist een adequaat herstel, dat alleen door de God-mens kan worden geboden. ”De schuld was zo groot, dat, terwijl niemand dan de mens de schuld moest inlossen, niemand dan God in staat was dat te doen; zodat degene die het doet, zowel God als mens moet zijn.” H. Anselmus van Canterbury, Cur Deus Homo. 2, 18a; S. Deane, Basic Writings of St. Anselm, blz. 279 Door adequate genoegdoening te bieden, bevrijdt Christus de mensheid van de straf voor de zonde. Anselmus legt de nadruk op Christus’ genoegdoening biedende dood en zwijgt over de verlossende werkzaamheid van Christus’ verrijzenis. Terwijl de bevrijding van schuld hem bezighoudt, besteedt hij weinig aandacht aan het aspect vergoddelijking. Anselmus concentreert zijn aandacht op de objectieve verlossing en gaat niet in op de subjectieve toe-eigening van de effecten van de verlossing door de verlosten. Hij erkent echter dat Christus een voorbeeld van heiligheid heeft gegeven dat allen moeten navolgen. H. Anselmus van Canterbury, Cur Deus Homo. 2, 18b; S. Deane, Basic Writings of St. Anselm, blz. 280