Internationale Theologische Commissie - 29 november 1994
Augustinus is geen vernieuwer van het christelijke denken over de verlossing. Hij bewerkt de tradities, praktijken en gebeden van de kerk die hij ontvangen heeft echter scherpzinnig en met inzicht en maakt er een samenvatting van. Alleen God kan de mensheid behulpzaam zijn bij haar machteloosheid. Vgl. H. Augustinus, De genade van Christus en de erfzonde, De gratia Christi et de peccato originali. 25,29: CSEL 42, 188-190; PL 44, 399-400 Augustinus onthult de diepe kloof tussen onze huidige staat en onze goddelijke roeping. Er kan geen sprake zijn van een akkoord tussen God en Satan. Verlossing kan alleen werk van genade zijn. Vgl. H. Augustinus, De natura et gratia. 23,25: CSEL 60, 251; PL 44, 263 Vgl. H. Augustinus, Over de Drie-eenheid, De Trinitate. 14, 16, 22: CCL 50a, 451-454; PL 42, 1052-1054 In Gods heilsplan is Christus’ zending tot een bepaalde tijd beperkt, maar toch is er sprake van een bovenaardse werkelijkheid: de liefde van de boze God voor de mensheid. Deze eeuwigdurende liefde brengt, door de kruisiging en dood van Christus, verzoening en de staat van zonen en dochters. Vgl. H. Augustinus, Enchiridion ad Laurentium de fide et spe et caritate. 10, 33: CCL 46, 67-68; PL 40, 248-249 Het verlossingswerk moet zowel God als de mens waardig zijn, en daarom vergeeft en vergeet God de zonde alleen als de mens berouw heeft en boete doet. Wanneer dit gebeurt, vernietigt God de zonde en de dood. Daarom zijn herstel en verzoening gebaseerd op gerechtigheid, aangezien de mensheid alleen op deze manier verantwoord bij de heilsgeschiedenis betrokken kan worden. De mensheid wordt zo naar de verzoening getrokken dat zij het heil en de verlossing actief aanvaardt.