Internationale Theologische Commissie - 29 november 1994
In de Latijnse traditie putten Ambrosius en Augustinus uit de rijkdom van de ’mysteries’ van de kerk, het liturgische leven, het gebed en vooral uit het sacramentele leven, dat in de Latijnse kerk vanaf de vierde eeuw bloeide. Ambrosius, wiens kennis van het Grieks hem in staat stelde veel van de oosterse traditie naar het Westen te brengen, baseerde zijn onderrichtingen op het sacrament van het doopsel, de biecht en de eucharistie. Dit verschaft ons niet alleen een onschatbare getuigenis over het sacramentele leven van de Latijnse kerk, maar ook over de manier waarop de Ecclesia orans het mysterie van Gods verlossend handelen in het verleden (objectieve verlossing), tegenwoordige en toekomstige Christusgebeuren (subjectieve verlossing) opvatte. Vgl. H. Ambrosius van Milaan, De Incarnationis Dominicae Sacramento. CSEL 79, 225-281; PL 16, 853-884 Vgl. H. Ambrosius van Milaan, De Mysteriis. CSEL 73, 89-116; PL 16, 405-426 Vgl. H. Ambrosius van Milaan, Boek, Over de Sacramenten, De Sacramentis (1 jan 387). CSEL 73, 15-85; PL 16, 435-482 Vgl. H. Ambrosius van Milaan, Tegen de Novatianen, De Paenitentia. CSEL 73, 119-206; PL 16, 485-546