Internationale Theologische Commissie - 29 november 1994
Gregorius van Nazianze leert dat de Menswording plaatsvond omdat de mensheid meer hulp nodig had. Gods pedagogie vóór de Menswording was onvoldoende gebleken. Vgl. H. Gregorius van Nazianze, Orationes theologicae. 38, 13: SC 358, 130-132; PG 36, 325 Vgl. H. Gregorius van Nazianze, Brieven, Epistolae. 101, 13-15: SC 208, 40-42; PG 37, 177 Christus nam de hele menselijke bestaansconditie op zich om ons te bevrijden van de overheersing van de zonde, Vgl. H. Gregorius van Nazianze, Orationes theologicae. 30, 21: SC 250, 272; PG 36, 132b maar de bron van het heil, door de Menswording mogelijk gemaakt, is Christus’ kruisiging en verrijzenis. Vgl. H. Gregorius van Nazianze, Orationes theologicae. 12, 4; PG 35, 848 Vgl. H. Gregorius van Nazianze, Orationes theologicae. 30, 6: SC 250, 236; PG 36, 109c Gregorius verwerpt de veronderstelling volledig dat God met Satan onderhandeld zou hebben, evenals het idee dat aan de Vader losgeld is betaald. Alles wat door de Godheid werd aangeraakt, werd geheiligd. Vgl. H. Gregorius van Nazianze, Orationes theologicae. 12, 4; PG 35, 848abc Deze opvatting wordt verder ontwikkeld door Gregorius van Nyssa, die de symboliek van Johannes gebruikt om te stellen dat het Woord zich, als een herder, met het honderdste schaap verenigde. In analogie met “het Woord is Vlees geworden” stelt hij dat ”de herder schaap werd”. H. Gregorius van Nazianze, Adversus Apollinarem. 16; PG 45, 1152-1153 Deze opvatting komt bij Augustinus terug: ”Ipse ut pro omnibus pateretur, ovis est factus.” H. Augustinus, In Iohannis Evangelium Tractatus. 123, 5: CCLS 36, 680; PL 35, 1969