Internationale Theologische Commissie - 29 november 1994
Athanasius verloor de betekenis van de zonde nooit uit het oog, maar zag duidelijk dat de Verlosser niet alleen de realiteit van de zonde zelf moest genezen, maar ook de consequenties ervan: het verlies van de gelijkenis met God, het bederf en de dood. Vgl. H. Athanasius van Alexandrië, Over de vleeswording van het Woord, De incarnatione Verbi. 7; PG 25, 108-109 Athanasius was van oordeel dat als God alleen met de zonde rekening had hoeven te houden, Hij de verlossing op een andere manier tot stand had kunnen brengen dan door de Menswording en kruisiging. Hij ontkende niet dat Christus in onmiddellijk contact met de zonde was getreden, maar bevestigde dat Christus, hoewel de zonde Zijn goddelijke natuur niet raakte, de gevolgen van de zonde in Zijn menselijke natuur heeft ervaren. Hij ging de wereld van zonde en bederf binnen, want bederf en dood zijn zelf zonden. Vgl. H. Athanasius van Alexandrië, Redevoeringen tegen de Arianen, Orationes contra Arianos. 2, 68-69; PG 26, 292a-296a