Internationale Theologische Commissie - 29 november 1994
Reeds in zijn burgerlijke wetgeving had Israël besef van een ’verlosser’ (gô’el). Families konden een losprijs betalen voor een familielid, om de solidariteit van de familie te bewaren. Vgl. Ex. 21, 2-7 Vgl. Deut. 25, 7-10 Het belang van de solidariteit van de familie ligt aan de basis van wettelijke instellingen als het levietenhuwelijk, Vgl. Deut. 25 de bloedwraak Vgl. Lev. 25 en het jubeljaar. Vgl. Lev. 25 De wet van Israël staat toe dat een veroordeelde wordt vrijgekocht. Vgl. Ex. 21, 29-30 Hebreeuws: kofer; Grieks: lutron Het betalen van de kofer bevrijdt de schuldige persoon, zijn of haar familie, de benadeelde familie, en de hele gemeenschap, aangezien het conflict wordt opgelost. Er worden in het Oude Testament enige episoden verhaald waarin verlossende activiteiten plaatsvinden die hun wortel hebben in deze wettelijke achtergrond. Doordat Juda zichzelf offerde, wat zijn misdaad tegen Jozef vereffende, Vgl. Gen. 37, 26-27 Vgl. Gen. 44, 33-34 wordt de familie van wraak verlost. Op dezelfde wijze betaalt Jakob, die Esau van zijn eerstgeboorte zegen beroofd had, terug met een groot deel van zijn land. Vgl. Gen. 32, 21 Wraak wordt vermeden.