H. Paus Paulus VI - 3 september 1965
MYSTERIUM FIDEI Over de leer en de verering van de Heilige Eucharistie |
|||
► | In het Offer van de Mis komt Christus sacramenteel tegenwoordig |
Bovendien is Christus op een nog verhevener wijze bij zijn Kerk tegenwoordig, wanneer zij in zijn Naam het Offer van de Mis opdraagt en de Sacramenten toedient. Wat betreft de tegenwoordigheid van Christus bij het opdragen van het Misoffer, willen wij herinneren aan hetgeen de H. Johannes Chrysostomus, vol van bewondering, zo waar en tegelijk zo treffend zei:
"Ik wil hieraan nog iets heel verbazingwekkends toevoegen, maar verwondert u niet en weest niet ontsteld. Wat dan? Het Offer is hetzelfde, wie het ook opdraagt, Paulus of Petrus, het is hetzelfde Offer, dat Christus aan de leerlingen gaf en dat de priesters thans voltrekken. Dit laatste Offer is niets minder dan het eerste, want niet de mensen maken het heilig, maar Hijzelf, die het eens geheiligd heeft. Gelijk immers de woorden, die God eens gesproken heeft, dezelfde zijn als die de priester nu spreekt, zo is ook het Offer hetzelfde." H. Johannes Chrysostomos, In epistulam ii ad Timotheum. Homil. 2, 4 : PG 62, 612
Verder weet iedereen, dat de Sacramenten handelingen zijn van Christus, die ze toedient door middel van mensen. Daarom zijn de sacramenten heilig uit zichzelf, en terwijl ze in contact komen met het lichaam, storten zij door Christus' kracht genade uit in de ziel. Deze verschillende manieren van tegenwoordigheid vervullen ons met bewondering en houden ons het mysterie van de Kerk ter overweging voor. Maar geheel anders is de wijze, de allerverhevenste wijze, waarop Christus bij zijn Kerk tegenwoordig is in het Sacrament van de Eucharistie, dat daarom boven de andere Sacramenten aantrekkelijker is door de godsvrucht, schoner door het begrijpen, heiliger door zijn inhoud" Aegidius Romanus, Theoremata de Corpore Christi. theor. 50, Venetië 1521, 127; het bevat immers Christus zelf en is "als het ware de voltooiing van het geestelijk leven en het doel van alle Sacramenten." H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. III, q 73, a. 3. c.
Deze tegenwoordigheid wordt een "werkelijke" tegenwoordigheid genoemd, niet bij wijze van uitsluiting, alsof de andere manieren van tegenwoordigheid niet werkelijk zouden zijn, maar bij wijze van "uitnemendheid", omdat ze "substantieel" is, en hierdoor Christus, God en mens, totaal en volledig tegenwoordig komt. Vgl. Concilie van Trente, 13e Zitting - Decreet over het Sacrament van de Eucharistie, Sessio XIII - Decretum de SS. Eucharistia (11 okt 1551), 5-7 Men verklaart dus deze manier van tegenwoordigheid verkeerd, wanneer men haar ziet als de alomtegenwoordige "pneumatische" natuur, zoals men het uitdrukt van het verheerlijkte Lichaam van Christus, of als men ze beperkt tot een symbolisme, alsof dit hoogheilig Sacrament in niets anders zou bestaan dan in een werkdadig teken van de geestelijke tegenwoordigheid van Christus en van zijn intieme vereniging met zijn ledematen, de gelovigen, in het mystieke Lichaam". Paus Pius XII, Encycliek, Over sommige valse meningen die de grondslagen van de Katholieke leer dreigen te ondermijnen, Humani Generis (12 aug 1950), 26
"Tenslotte geeft ook het Offer zelf van de Heer de eensgezindheid aan van de christenen, een eensgezindheid, die door een hechte en onverbreekbare liefde wordt gevormd. Want wanneer de Heer zijn Lichaam brood noemt, dat is ontstaan uit de verbinding van vele korrels, dan duidt Hij ons ééngeworden volk aan, dat Hij droeg; en wanneer Hij zijn Bloed wijn noemt, die uit vele trossen druiven is geperst en samengevloeid, dan bedoelt Hij eveneens onze kudde, die is samengebracht door de verbinding van een grote menigte." H. Cyprianus van Carthago, Brieven, Epistolae. ad Magnum, 6 : PL 3, 1189
"De Heer immers zei niet: Dit is het symbool van mijn Lichaam en dit is het symbool van mijn Bloed, maar: dit is mijn Lichaam en mijn Bloed. Hij leert ons, niet af te gaan op de natuur van de betreffende zaak, die door onze zintuigen wordt waargenomen. Want deze is door de dankzegging en door de woorden, die er over zijn uitgesproken, veranderd in Vlees en Bloed." Theodorus van Mopsuestia, In Matth. Comm.. c. 26: PG 66, 714
Het Concilie van Trente, steunend op dit geloof van de Kerk, belijdt openlijk en onomwonden,
"dat in het verheven Sacrament van de heilige Eucharistie, na de consecratie van het brood en de wijn, onze Heer Jezus Christus, waarlijk God en waarlijk mens, waarachtig, werkelijk en substantieel tegenwoordig is onder de gedaanten van die zichtbare dingen." Daarom is onze Verlosser in zijn mensheid tegenwoordig niet alleen aan de rechterhand van de Vader volgens de natuurlijke bestaanswijze, maar tegelijk ook in het sacrament van de Eucharistie "volgens een bestaanswijze, die wij weliswaar nauwelijks in woorden kunnen uitdrukken, maar waarvan wij met ons door het geloof verlicht verstand kunnen weten en standvastig moeten geloven, dat ze bij God mogelijk is". Concilie van Trente, 13e Zitting - Decreet over het Sacrament van de Eucharistie, Sessio XIII - Decretum de SS. Eucharistia (11 okt 1551), 2