
H. Paus Paulus VI - 3 september 1965
Het geheim van het geloof, de onuitsprekelijke gave van de Eucharistie, die de katholieke Kerk van haar Bruidegom Christus als een onderpand van Zijn eindeloze liefde ontving, heeft zij altijd met piëteit bewaard als een allerkostbaarste schat, en zij heeft op het Tweede Vaticaans Concilie opnieuw en plechtig haar geloof in dit geheim beleden en de eredienst ervan geregeld.
De Concilievaders immers, bezield met een pastorale bezorgdheid voor de gehele Kerk, beschouwden het, bij de behandeling van de liturgie-vernieuwing, als een zaak van het allerhoogste belang, de gelovigen aan te sporen om met volledig geloof en met diepe godsvrucht actief deel te nemen aan de viering van dit hoogheilig geheim, door het, samen met de priester, als een offer aan God op te dragen voor hun eigen heil en dat van de gehele wereld en door het als een geestelijk voedsel tot zich te nemen.
Want als de heilige Liturgie de voornaamste plaats inneemt in het leven van de Kerk, dan is het Geheim van de Eucharistie het hart en het middelpunt van de heilige Liturgie, omdat het de levensbron is, die ons zó zuivert en sterkt, dat wij niet voor onszelf leven, maar voor God, en met elkaar verenigd zijn in een innige liefde.
Om het onafscheidelijk verband tussen geloof en godsvrucht te laten uitkomen, hebben de Concilievaders, toen zij de leer bevestigden, die de Kerk altijd heeft gehouden en onderwezen, en die het Concilie van Trente plechtig heeft gedefinieerd, aan de behandeling van dit hoogheilig Geheim van de Eucharistie de volgende doctrinaire samenvatting laten voorafgaan:
"Onze Verlosser heeft bij het laatste avondmaal, in de nacht, waarin Hij werd verraden, het eucharistisch Offer van zijn Lichaam en Bloed ingesteld, om hierdoor het kruisoffer door de eeuwen heen voort te zetten tot aan zijn komst en zó aan zijn geliefde Bruid, de Kerk, het gedachtenisteken van zijn dood en verrijzenis toe te vertrouwen: het sacrament van goedheid, het teken van eenheid, de band van liefde, het paasmaal, waarin Christus wordt genuttigd, de ziel met genade wordt vervuld en ons een onderpand wordt geschonken van de toekomstige heerlijkheid." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 47
Door deze woorden wordt zowel het Offer benadrukt, dat behoort tot het wezen van de Mis, die dagelijks wordt gevierd, alsook het Sacrament, waaraan de gelovigen deelachtig worden door de heilige Communie, waarin wij het Vlees van Christus eten en zijn Bloed drinken en de genade ontvangen, die het begin is van het eeuwig leven, en het geneesmiddel der onsterfelijkheid overeenkomstig het woord van de Heer: "Wie mijn Vlees eet en mijn Bloed drinkt, heeft eeuwig leven, en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag." (Joh. 6, 55)
Wij hopen daarom vurig, dat de vernieuwing van de heilige Liturgie rijke vruchten zal opleveren van eucharistische godsvrucht, opdat de heilige Kerk door het tonen van dit heilbrengend teken van godsvrucht steeds meer mag voortgaan op de weg naar de volmaakte eenheid, en zij voor allen, die de naam van christen dragen, een uitnodiging mag zijn tot de eenheid van het geloof en de liefde, door hen onder de werking van Gods genade met zachte drang tot zich te trekken.
Wij menen deze vruchten reeds te zien en de eerstelingen ervan reeds te genieten in de intense vreugde en de bereidwilligheid, waarmee de kinderen van de katholieke Kerk de 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Sacrosanctum Concilium
Over de heilige liturgie
(4 december 1963) en de liturgische vernieuwing hebben ontvangen, en ook in de vele dergelijke publicaties, die tot doel hebben de leer over de heilige Eucharistie dieper te bestuderen en bij te dragen tot een vruchtbaar begrijpen ervan, vooral wat betreft het verband tussen de Eucharistie en het Geheim van de Kerk.
Dit alles geeft ons reden tot niet geringe troost en vreugde, waarin wij u, eerbiedwaardige Broeders, zo graag willen laten delen, opdat ook gij met ons dank moogt brengen aan God, de gever van alle goeds, die door zijn Geest de Kerk leidt en haar doet toenemen in rijkdom van deugden.