H. Paus Paulus VI - 3 september 1965
"Na het geestelijk offer, de onbloedige eredienst, voltrokken te hebben, willen wij God, in aanwezigheid van dit offer van verzoening, bidden voor de algemene vrede der Kerken, voor een rechtvaardige orde in de wereld, voor de regeerders, voor de soldaten en bondgenoten, voor de zieken, voor de lijdenden; en wij allen bidden en dragen dit offer op in het algemeen voor allen, die hulp nodig hebben... Verder bidden wij ook voor onze overleden vaders en bisschoppen en voor allen, die onder ons gestorven zijn. Wij geloven immers, dat wij zo in hoge mate hulp bieden aan de zielen, voor wie wij bidden in de presentie van het heilig en ontzagwekkend offer."De heilige leraar wist dan ter illustratie op de krans, die men vlecht voor de keizer om zijn gratie te verkrijgen voor de verbannenen, en hij besluit aldus:
"Op dezelfde wijze bidden ook wij God voor de overledenen, ook al zijn zij zondaars, en wij vlechten daarbij geen krans, maar wij bieden daarbij Christus aan, die voor onze zonden werd geslachtofferd, en zo trachten wij de gunst en de vergiffenis te verwerven van de barmhartige God zowel voor de overledenen als voor ons ." H. Cyrillus van Jeruzalem, Tweede mystagogische catechese, Catecheses Mystagogicae. 23 (myst. 5), 8-18: PG 33, 1115-1118Dat deze gewoonte om ook voor de overledenen "het offer van onze losprijs" op te dragen in de Kerk van Rome bestond, getuigt de H. Augustinus Vgl. H. Augustinus, Belijdenissen, Confessiones. IX, 12, 32 en hij merkt daarbij op, dat die gewoonte, als door de Vaders overgeleverd, door de gehele Kerk wordt gepraktiseerd. H. Augustinus, Preken, Sermones. 172, 2