Paus Benedictus XVI - 20 december 2010
Mijn heren Kardinalen
Vereerde medebroeders in het Bisschoppelijk en priesterlijke dienst
Dierbare broeders en zusters
Met grote vreugde ben ik gekomen naar deze traditionele ontmoeting met u, dierbare leden van het Kardinaalscollege en vertegenwoordigers van de Romeinse Curie en het Gouvernement. Van harte groet ik ieder van u, te beginnen met Kardinaal Angelo Sodano, die ik voor de woorden van genegenheid en verbondenheid, zowel als voor de vriendelijke gelukwensen dank, die hij in naam van allen tot mij richtte. Prope est jam Dominus, venite, adoremus! - De Heer is nabij, kom laat ons Hem aanbidden Als één familie gedenken we het geheim van Immanuël, van God-met-ons, zoals de Kardinaal-deken zojuist zei. Gaarne dank ik voor de gelukwensen en wil graag allen, inclusief de vertegenwoordigers van de Heilige Stoel in de gehele wereld, oprecht danken voor de competente en grootmoedige bijdrage, die ieder van u aan de Vicarius Christii en voor de Kerk levert.
"Excita, Domine, potentiam tuam, et veni" – “Heer ontplooi uw macht en kom”. (Ps. 80, 3) aldus en met soortgelijke woorden bidt de liturgie van de Kerk telkens in deze dagen van de Advent. Het zijn gebeden, die waarschijnlijk in de tijd van de ondergang van het Romeinse Rijk geformuleerd zijn. Het verdwijnen van de dragende ordening van het recht en de morele grondhoudingen, die haar kracht gaven, liet de dijken doorbreken, die tot dan het vreedzaam met elkaar samenleven van mensen beschermd hadden. Een wereld ging ten onder. Veelvuldige natuurrampen versterkten nog deze ervaring van het niet meer geborgen zijn. Er was geen andere macht op komst, die zich er tegen te weer had kunnen stellen. Des te dringender werd de roep naar de macht van God: opdat Hij kome en de mensen tegen al deze dreigingen zou beschermen.
"Excita, Domine, potentiam tuam, et veni". Ook heden hebben we genoeg reden om dit Adventsgebed van de Kerk mee te bidden. De wereld is met al haar nieuwe hoop en mogelijkheden tegelijk ook omgeven door het gevoel, dat de morele consensus uiteen aan het vallen is, zonder welke de juridische en politieke structuren niet functioneren, zodat de krachten, die tot haar verdediging bedoeld zijn, tot falen veroordeeld lijken.
Excita – het gebed herinnert aan de roep tot de Heer, Die sliep in de boot met de jongeren, door de storm met de ondergang bedreigd werd. Toen op Zijn machtswoord de storm was gaan liggen, verweet Hij de jongeren, dat zij zo weinig geloof hadden (Mt. 8, 26, e.v.). Hij wilde zeggen: in jullie zelf heeft het geloof geslapen. Datzelfde zal Hij ook tot ons zeggen. Ook in ons slaapt het geloof zo vaak. Daarom bidden we Hem, dat Hij ons uit de slaap van een moegeworden geloof opwekt en het geloof weer kracht geeft, om bergen te verplaatsen – dat wil zeggen de dingen van de wereld haar juiste plek te geven.
"Excita, Domine, potentiam tuam, et veni". Dit Adventsgebed is mij bij de grote moeilijkheden, waaraan we in het afgelopen jaar blootgesteld waren, steeds weer in gedachten en op de lippen gekomen. We zijn met grote vreugde het Jaar van de Priesters begonnen en we mochten het, God zij dank, met grote dankbaarheid beëindigen, hoewel het geheel anders gelopen is dan wij gedacht hadden. Het is ons priesters en de leken, en juist ook de jongeren, weer bewust geworden, welk een geschenk het priesterschap voor de Katholieke Kerk is, dat ons door de Heer is toevertrouwd. Zo is ons weer bewust geworden, hoe mooi het is, dat mensen in de naam van God en met volmacht het Woord van Vergeving mogen uitspreken en zo de wereld, het leven kunnen veranderen. Hoe mooi is het, dat mensen de woorden van de consecratie mogen uitspreken, waardoor de Heer een stuk van de wereld in Zich opneemt en zo op die plaats in haar substantie omvormt. Hoe mooi is het, dat mensen vanuit de Heer hun vreugde en lijden, in de grote als ook in de donkere uren van hun leven bij mogen staan. Hoe mooi is het, in het leven niet deze of gene opdracht te hebben, maar eenvoudig in het mens-zijn zelf – het daarbij helpen, dat het op God gericht zich opent en vanuit God geleefd wordt. Juist des te meer waren we ontzet, juist in dit Jaar in een omvang, die we ons nooit hebben kunnen voorstellen, door kennis te nemen van gevallen van misbruik van minderjarigen door priesters, die het Sacrament in zijn tegendeel hebben laten verkeren, die mensen in hun kindsheid – onder de dekmantel van het Heilige – ten diepste hebben stuk gemaakt en beschadigd voor de rest van hun leven.
Een visioen van de H. Hildegard van Bingen is mij in gedachten gekomen, waarin op schokkerende wijze beschreven wordt, wat wij dit jaar meegemaakt hebben:
”In het jaar 1170 na de Geboorte van Christus was ik lange tijd door ziekte geveld. Toen zag ik, wakker van lijf en geest, een vrouw van zulk een schoonheid, dat een mensengeest niet in staat zou zijn te begrijpen. Haar gestalte reikte van de aarde tot de hemel. Haar aangezicht lichtte op in de grootst mogelijke glans. Haar ogen blikten op de hemel. Ze ging gekleed in een stralend lichte gewaad van witte zijde en een mantel, bezet met kostbare stenen. Aan haar voeten droeg zij schoenen van onyx. Maar haar aangezicht was met stof bestrooid, haar gewaad was aan de rechterkant gescheurd. Ook had haar mantel haar bijzondere schoonheid verloren en haar schoenen waren van bovenaf vies geworden. Met luide, klagende stem schreeuwde zij naar de hemel: (...) Hoor, hemel: hoe mijn gezicht bezoedeld is; treur, aarde: want mijn mantel is gescheurd; beef, afgrond: mijn schoenen zijn besmeurd..."
En verder zei ze: 'In het hart van de Vader was ik verborgen, totdat de Mensenzoon, in maagdelijkheid ontvangen en geboren, Zijn bloed vergoot. Met dit bloed, als een bruidsschat, heeft Hij zich verloofd met mij...'
De wonden van mijn Bruidegom blijven vers en open zolang de wonden van de zonden van de mensen open blijven. En de wonden van Christus blijven open vanwege de zonden van de priesters. (...) Zij scheuren mijn gewaad, omdat zij overtreders zijn van de wet, het Evangelie en hun priesterlijke plichten. Mijn mantel ontnemen zij de glans, omdat zij de voorschriften volledig nalaten te volgen. (...) Zij besmeuren mijn schoenen (...) omdat zij de rechte weg, dat is de harde en ruwe weg van gerechtigheid, niet volgen en ook hun vertrouwelingen niet het goede voorbeeld geven. (...) Toch vind ik bij enkelen het oplichten van de waarheid.
En ik hoorde een stem vanuit de hemel, die sprak: dit beeld stelt de Kerk voor. Daarom, o mens, die daar toeziet en de klaagstemmen hoort, verkondig het de priesters, die ertoe bestemd zijn om leiding en instructies te geven aan het volk van God en tot wie, zoals de apostelen, gezegd is: 'Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het Evangelie aan heel de schepping' (Mc. 16, 15)” H. Hildegard von Bingen, Brief aan Werner von Kitrchheim en aan zijn priestergemeenschap. PL 197, 269ff
Het aangezicht van de Kerk is in het visioen van de heilige Hildegard met stof bedekt en zo hebben we het gezien. Haar gewaad is gescheurd – door de schuld van de priesters. Zoals zij het gezien en gezegd heeft, hebben we het in dit jaar beleefd. We moeten deze vernedering als een oproep tot de waarheid en als een roep tot vernieuwing opvatten. Alleen de waarheid redt. Wij moeten vragen, wat wij kunnen doen, om het aangedane onrecht zo ver als mogelijk is goed te maken. Wij moeten vragen, wat in onze verkondiging, in onze gehele manier van het gestalte geven aan Christen-zijn, fout was, waardoor dit kon gebeuren. Wij moeten bereid zijn boete te doen. Wij moeten ons inspannen, in de voorbereiding op het priesterschap er alles aan te doen, opdat dit niet opnieuw kan gebeuren. Dit is ook de plaats, eenieder van harte te danken, die zich inzetten om de slachtoffers te helpen en hun het vertrouwen in de Kerk, de mogelijkheid om haar boodschap te geloven, terug te laten winnen. Tijdens mijn ontmoetingen met slachtoffers van deze zonde heb ik steeds ook mensen getroffen die met grote inzet de lijdenden en beschadigden ter zijde staan. Dit is ook de gelegenheid de vele goede priesters te bedanken, die het goede van de Heer in deemoed en trouw zijn blijven uitdragen en te midden van de verwoestingen getuigen zijn van de niet verloren gegane schoonheid van het priesterschap.
Het bijzondere gewicht van deze zonde van priesters en onze verantwoordelijkheid daarvoor zijn wij ons bewust. Maar wij kunnen ook niet zwijgen over de context van onze tijd, waarbinnen deze zaken te beschouwen zijn. Er is een markt voor kinderpornografie, die kennelijk door de maatschappij steeds meer als vanzelfsprekend lijkt beschouwd te worden. De geestelijke vernietiging van de kinderen, waarbij mensen tot handelswaar gemaakt zijn, is een afschuwelijk teken van de tijd. Van Bisschoppen van landen uit de Derde Wereld hoor ik steeds weer, hoe het sekstoerisme een gehele generatie bedreigt en haar vrijheid en menselijke waardigheid vernietigd. In het Boek van de Openbaring van de heilige Johannes wordt het tot de grote zonden gerekend van Babylon, dat zijn de grootsteden van deze wereld die zonder God leven, dat zij met hun lichaam en ziel handel drijven en het tot handelsgoed hebben gemaakt (Openb. 18, 13). Hiermee hangt ook samen het probleem van de drugs, die met steeds meer geweld haar tentakels om de aardbol heen wikkelen – de zichtbare uitdrukking van de dictatuur van het mammon, die de mens pervers maakt. Alle lust is nog te gering, en het overgeven aan de leugen van de drugs wordt tot geweld, die hele regio’s treft en dit in naam van het fatale misverstaan van de betekenis van vrijheid, waarbij juist de vrijheid van de mens ondergraven wordt en uiteindelijk volledig verdwijnt.
Om deze machten tegemoet te treden, moeten wij een blik werpen op haar ideologische grondslagen. In jaren zeventig werd pedofilie in theoretische zin gezien als iets dat bij de mens en ook bij het kind hoort. Maar dit was een deel van een dieperliggende perversie van het concept van de ethos. Het werd – tot aan de katholieke theologie toe – verondersteld, dat er niet zoiets bestaat als 'kwaad op zich' en 'goed op zich'. Er zou alleen een “beter dan” en “slechter dan” bestaan. Niets zou in zich goed of slecht zijn. Alles hangt van de omstandigheden af en van het doel. Alles kan goed en ook slecht zijn, afhankelijk van het doel en de omstandigheden. Moraliteit is vervangen door een berekening van de consequenties en houdt daarmee op, als zodanig te bestaan. De gevolgen van deze theorie zijn tegenwoordig duidelijk. Tegen deze gedachtegangen heeft Paus Johannes Paulus II in 1993 in zijn Encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Veritatis Splendor
Over kerkelijke moraalleer
(6 augustus 1993) stelling genomen. Hij geeft daarin met profetische kracht aan dat de grote rationele traditie van de Christelijke ethos de essentiële en blijvende grondslagen is voor de morele activiteit. Vandaag moet de focus opnieuw gevestigd worden op deze tekst als een weg bij de vorming van het geweten. Het is onze verantwoordelijkheid om deze criteria, als maatstaf voor de weg naar de ware menselijkheid, opnieuw te laten klinken en bereikbaar te maken in de bezorgdheid om de mensen, waarvoor we voor opgesteld staan.
Ten tweede wil ik een enkel woord spreken over de Synode van de Kerken in het Midden-Oosten. Ze begon met de reis naar Cyprus waar ik de daar aanwezige Bisschoppen van deze landen het werkdocument voor de Synode heb kunnen overhandigen. Onvergetelijk is de gastvrijheid van de Orthodoxe Kerk, die wij in grote dankbaarheid hebben mogen ervaren. Hoewel de volledige gemeenschap van de Communie nog niet gegeven is, hebben we toch vreugdevol beleefd, dat ons de grondvorm van de oude Kerk – het sacramentele Bisschopsambt als drager van de apostolische traditie, de lezing van de Schrift binnen de hermeneutiek van de Regula fidei (geloofsregel), het begrijpen van de Schrift in de door Gods inspiratie ontstane pluriforme eenheid met Christus en tenslotte het geloof in de centrale plaats van de Eucharistie in het leven van de Kerk – op een diepe wijze met elkaar verenigt. Zo ontmoetten wij de rijkdom van riten van de oude kerken zoals deze ook binnen de Katholieke Kerk bestaan. We hebben aan de vieringen van Maronieten en Melkiten deelgenomen, de Latijnse ritus gevierd en troffen in het oecumenische gebed de Orthodoxen en we hebben de rijke Christelijke cultuur van het Christelijke Oosten door middel van indrukwekkende uitvoeringen kunnen beleven. Maar we hebben ook het probleem van het gedeelde land beleefd. Schuld van het verleden en de diepgaande verwondingen werden zichtbaar, maar ook het uitzien naar vrede en gemeenschap, zoals deze vroeger was. Allen zijn zich bewust, dat geweld ons niet verder brengt – ze heeft juist de huidige toestand tot gevolg. Alleen door een compromis en in het wederzijds elkaar begrijpen kan de eenheid weer worden hersteld. De mensen voorbereiden op deze houding van vrede is een wezenlijke opdracht voor de zielzorg.
Bij de Synode is de blik op het gehele Midden-Oosten verbreed, waar gelovigen samenleven, die behoren tot de verschillende religies alsook de veelvoudige tradities en onderscheiden riten. Wat de Christenen betreft zijn er de voor-Chaldeeuwse en de Chaldeeuwse Kerken, kerken in gemeenschap met Rome en die, die buiten deze gemeenschap staan, en in alle gevallen staan de veelzijdige riten naast elkaar. Door de grote veranderingen van de laatste jaren is het verleden van met elkaar samenleven door elkaar gegooid, de spanningen en scheidingen zijn vergroot, zodat we steeds weer geschrokken getuigen zijn van gewelddadigheden, waarbij geen acht meer geslagen wordt op hetgeen heilig is voor de ander, ja waarbij de meest elementaire regels van de menswaardigheid verdwijnen. Ze hebben eeuwen lang met hun Joodse en moslim buren in vrede samengewoond. Tijdens de Synode hebben we de wijze woorden gehoord van de adviseur van de Mufti van de republiek Libanon aangaande de gewelddadigheden tegen de Christenen. Hij zei: 'Met het verwonden van de Christenen worden we zelf verwond'. Helaas echter zijn deze en gelijksoortige stemmen van wijsheid, waarvoor wij ten diepste dankbaar zijn, te zwak. Ook hier is de verbinding tussen profijt en ideologische blindheid een hindernis. De Synode heeft ook de geest van het geloof en haar rede het grote concept van de dialoog, het vergeven en het zich wederzijds aanvaarden ontwikkeld, dat wij nu aan de wereld met luide stem willen bekendmaken. De mens is slechts één, en de mensheid is één. Wat ergens een mens aangedaan wordt, verwondt uiteindelijk iedereen. Zo moeten de woorden en gedachten van de Synode een luide roep worden aan alle mensen met politieke en religieuze verantwoordelijkheid, om de Christianofobie een halt toe te roepen; opstaan om de verdrevenen en de lijdenden te verdedigen en de geest van verzoening opnieuw te gaan beleven. Uiteindelijk kan de genezing alleen vanuit een diep geloof in de verzoenende liefde van God komen. Dit geloof kracht te geven, dit te voeden en het te laten schijnen, is de hoofdopgave van de Kerk in deze tijd.
Graag wil ik uitgebreid spreken over de onvergetelijke reis naar het Verenigd Koninkrijk, maar ik zal me beperken tot twee punten, die te maken hebben met het thema van de verantwoordelijkheid van de Christenen in deze tijd en de opdracht van de Kerk tot verkondiging van het Evangelie. Op de eerste plaats is er de Paus Benedictus XVI - Toespraak
Ontmoeting met vertegenwoordigers uit de Britse maatschappij, waaronder het Corps Diplomatique, politici, academici en ondernemers, Westminster Hall, Palace of Westminster
(17 september 2010), waar het bewustzijn voor de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van dit historische moment, die uiteindelijk de vraag naar de waarheid en het geloof zelf betrof, een grote aandacht heeft gekregen. Dat in deze strijd de Kerk mee moet praten, was allen duidelijk. Alexis de Tocqueville heeft het in zijn tijd vastgesteld, dat de democratie in Amerika mogelijk werd en functioneerde, omdat er een, alle individuele denominaties overstijgende, grondovertuiging was, die allen verbond. Alleen wanneer er zo een consensus over het wezenlijke bestaat, kan de grondwet en het recht functioneren. Deze, vanuit het Christelijke erfgoed voortkomende, grondovertuiging is daar in gevaar, waar in plaats van haar, op de plaats van de morele rede, slechts een doelrationaliteit komt te staan, waar ik eerder over gesproken heb. In feite is het een blind zijn van de rede voor het wezenlijke. Tegen deze blindheid van de rede te strijden en haar het zicht te herstellen voor het wezenlijke, voor God en de mensen, voor het goede en om het ware te behouden, is een gemeenschappelijk doel, dat alle mensen van goede wil moet verbinden. Het gaat om de toekomst van de wereld.
Tot slot wil ik nog herinneren aan de Paus Benedictus XVI - Homilie
Tijdens de H. Mis waaronder de Zaligverklaring van Kardinaal John Henry Newman in Cofton Park of Rednal, Birmingham
(19 september 2010). Waarom werd hij zalig gesproken? Wat heeft hij ons te zeggen? Op deze vragen zijn er vele antwoorden, die aangaande de zaligspreking genoemd zijn. Ik wil daaruit slechts twee aspecten naar voren halen, die nauw met elkaar verbonden zijn en die uiteindelijk hetzelfde uitdrukken. Het eerste is dat wij van de drie bekeringen van Newman moeten leren, omdat ze stappen zijn op een geestelijke weg, die ons allen aangaat. Ik concentreer me hier alleen op de eerste bekering: die tot het geloof in de levende God. Tot dan dacht Newman zoals in doorsnee iedere mens van zijn tijd en zoals ook de doorsnee van de mensen van nu, die Gods bestaan op zich niet uitsluiten, maar het toch als iets onzekers beschouwen, dat in hun eigen leven geen wezenlijke rol speelt. Als het eigenlijk reële leek hem, zoals de mensen van toen en nu, het empirische, het materieel tastbare. Dat is de “realiteit, waaraan men zich oriënteert. Het “reële” is het grijpbare, zijn de dingen, die men kan berekenen en in de hand kan nemen. Bij zijn bekering erkent Newman, dat het juist het tegenovergestelde is: dat God en de ziel, het geestelijke zelfzijn van de mens, het eigenlijke werkelijke is, waarop het aankomt. Dat zij veel werkelijker is dan de grijpbare voorwerpen. Deze bekering betekent een copernicaanse omkeer. Wat tot dan toe onwerkelijk en onwezenlijk leek, blijkt het eigenlijk beslissende te zijn. Waar zo’n bekering plaatsvindt, verandert niet een theorie, maar het wezenskenmerk van het leven wordt anders. Deze bekering hebben wij allemaal steeds nodig: dan zijn we op de goede weg.
De drijvende kracht achter de weg tot bekering was bij Newman het geweten. Maar wat wordt daar mee bedoeld? In het moderne denken betekent het woord geweten, dan in zaken van moraal en religie het subjectieve, het individu de laatste beslissingsbevoegdheid heeft. De wereld wordt langs de lijn van het objectieve en het subjectieve gescheiden. Het objectieve zijn de dingen, die men berekent en via experimenten kan nagaan. Religie en moraal onttrekken zich aan deze methoden en worden daarom geacht te behoren tot het terrein van het subjectieve. Daar zijn uiteindelijk geen objectieve maatstaven. De laatste instantie, die daar een besluit kan nemen, is daarom alleen nog het subject en met het woord “geweten” wordt dan het volgende gezegd: op dit terrein kan alleen de enkeling, het individu met zijn inzichten en ervaringen besluiten. De opvatting van Newman van het geweten is daar diametraal tegenovergesteld aan. “Geweten” betekent voor hem de mogelijkheid te komen tot het ware van de mens: het in staat zijn, juist op de beslissende terreinen van zijn bestaan – religie en moraal – waarheid, de waarheid te kennen. Het geweten, het in staat zijn van de mens om de waarheid te kennen geeft hem daarmee tegelijk de verplichting, zich op de weg van de waarheid te begeven, naar haar te zoeken en zich aan haar te onderwerpen, waar hij haar ontmoet. Geweten is het in staat zijn de waarheid te kennen en gehoorzaam te zijn aan de waarheid, die zich laat kennen aan de zoekende mens die zijn hart ervoor opent. De weg van de bekeringen van Newman is een weg van het geweten – niet het zich overgeven aan de subjectiviteit, maar juist daartegenover het gehoorzaam zijn aan de waarheid, die zich hem stap voor stap opent. Zijn derde bekering, die van de conversie tot het Katholicisme, eiste van hem bijna alles op te geven wat hem lief en dierbaar was: bezit en beroep, zijn academische rang, contacten met de familie en de vele vrienden. Het opgeven daarvan, die hij in gehoorzaamheid jegens de waarheid, zijn geweten, deed ging echter nog verder. Newman heeft steeds geweten, dat hij een zending had voor Engeland. Maar in de Katholieke theologie van zijn tijd werd zijn stem nauwelijks gehoord. Die was vreemd tegenover de heersende manier van theologisch denken en ook van de vroomheid. In januari 1863 schreef hij in zijn dagboek de onthutsende mededeling: “Als protestant ervoer ik mijn religie kommervol, maar mijn leven niet. En nu, als Katholiek, is mijn leven kommervol, maar niet mijn religie.” Het uur van zijn uitwerking was echter nog niet aangebroken. Hij moest in deemoed en in het donkerte van de gehoorzaamheid wachten totdat zijn boodschap nodig was en begrepen werd. Om het begrip van het geweten, zoals Newman deze voorstond, te kunnen identificeren met het moderne subjectieve begrip van het geweten, verwijst men graag naar zijn woorden, dat er – wanneer het gepast is om een toost uit te brengen – allereerst op het geweten en dan op de Paus te klinken. Maar in deze uitspraak betekent het geweten niet het laatste waardoor men gebonden is aan het subjectieve ervaren. Het is de uitdrukking van de toegankelijkheid en voor het verplichtende karakter van de waarheid. Daarin is zijn primaat gegrondvest. Voor de Paus kan de tweede toost gelden, omdat het zijn opdracht is, de gehoorzaamheid tegenover de waarheid te vragen.
Ik moet mij er van weerhouden om te spreken over de indrukwekkende reizen naar Malta, naar Portugal en naar Spanje. Tijdens die reizen is opnieuw zichtbaar geworden, dat het geloof niet een zaak is van het verleden, maar de ontmoeting met de nu levende en handelende God. Hij roept ons en Hij weerstaat onze traagheid, maar juist op die manier opent Hij het pad naar de ware vreugde.
Excita, Domine, potentiam tuam, et veni! Met de smeekbede om de aanwezigheid van de macht van God in onze tijd en vanuit de ervaring van Zijn schijnbare afwezigheid zijn wij begonnen. Wanneer wij onze ogen opendoen, geeft de terugblik op het afgelopen jaar ons juist het inzicht dat de macht en goedheid van God ook heden nog op velerlei manieren aanwezig is. Daarom is het voor ons allen een reden om Hem te danken. Met deze dank aan de Heer bekrachtig ik mijn dank aan alle medewerkers. Moge God ons allen een gezegende Kerstmis en een goede leiding in het komende jaar schenken.
Deze wensen vertrouw ik ook toe aan de voorspraak van de Heilige Maagd, de Moeder van de Verlosser en schenk u allen, zowel als de grote familie van de Romeinse Curie, de apostolische zegen. Zalig Kerstmis.