Benno Kardinaal Gut - 24 juni 1970
De lezing uit de heiligenlevens of uit de kerkelijke schrijvers, die voor afzonderlijke hoogfeesten, feesten of gedachtenissen moet worden samengesteld en uitgekozen, vormt een zeer belangrijk en kenmerkend onderdeel van het goddelijk Officie. Men kan deze lezing ontlenen aan de geschriften van de kerkvaders of kerkelijke schrijvers; bij heiligen of zaligen kan dit een tekstgedeelte zijn uit hun geschriften of een beschrijving van de kenmerken van hun geestelijk leven of apostolische activiteit. Aan de lezing dient echter een korte biografische notitie vooraf te gaan, die men evenwel niet moet voorlezen tijdens de viering van het Officie.
Bij de voorbereiding of herziening van de hagiografische lezingen dient men erop toe te zien dat ze kort en sober zijn (bijv. niet meer dan 120 woorden); gemeenplaatsen moeten vermeden worden; onjuistheden of minder passende passages moeten weggelaten of verbeterd worden.
Tot slot moet bij de lezing een geschikt responsorium worden geplaatst (een eigen tekst of een tekst uit het Gemeenschappelijke) om op passende wijze de meditatie te bevorderen van de voorgelezen tekst.
Vooral op hoogfeesten en feesten kunnen andere elementen aan het Officie een eigen karakter geven, nl. de psalm bij de uitnodiging (invitatorium), de antifonen (vooral in de lauden en vespers) en de smeekbeden (preces). Eigen hymnen kunnen, voor zover die er zijn, behouden blijven met inachtneming van mogelijk noodzakelijke verbeteringen. De oratie is echter altijd dezelfde als die in de Mis.
Voor de herziening van deze tekstgedeelten of bij een geheel nieuwe samenstelling kan men in het vernieuwde brevier vele teksten vinden waarvan men hiervoor gebruik kan maken.