H. Paus Pius X - 4 augustus 1908
HAERENT ANIMO - AD CLERUM Over de heiligheid van de priesters |
|||
► | Middelen tot geesteshernieuwing |
Als de geest van de priesterlijke genade in al de rangen van de geestelijkheid vernieuwd en versterkt is, dan zullen met Gods hulp onze overige hervormingsplannen, al strekken die zich nog zo wijd uit, veel rijker uitwerking hebben. Daarom leek het ons goed om aan de boven gegeven uiteenzettingen enige praktische punten toe te voegen, als middelen om die genade te bewaren en te onderhouden.
Op de eerste plaats, er bestaat een middel, dat iedereen kent en goedkeurt, maar dat niet allen praktisch beproeven, nl. de heilige afzondering van de ziel om de zogenaamde geestelijke oefeningen te houden. Deze retraite behoort zo mogelijk ieder jaar gehouden te worden, hetzij particulier, hetzij bij voorkeur gemeenschappelijk. Deze laatste manier brengt meestal rijker vruchten voort. Dit alles zij gezegd met volledig behoud van de voorschriften van de Bisschoppen. Wij zelf hebben het nut van deze oefeningen reeds voldoende geprezen, toen wij over dat onderwerp enige disciplinaire besluiten uitvaardigden voor de geestelijkheid te Rome. H. Paus Pius X, Brief, Disciplinaire maatregelen over de priesteretraite voor het bisdom Rome, Experiendo, ad Card. in Urbe Vicarium (27 dec 1904)
Op de tweede plaats: niet minder voordelig zal het voor de zielen zijn, als men maandelijks gedurende enkele uren zulk een afzondering houdt, hetzij particulier, hetzij gemeenschappelijk. Met vreugde zien wij dit gebruik op verscheidene plaatsen reeds ingevoerd met goedkeuring en somtijds onder voorzitterschap van de Bisschoppen.
Wij stellen er prijs op nog een ander punt aan te bevelen, nl. de vereniging van priesters, waarin zij zich, zoals het broeders betaamt, onderling nog nauwer aaneensluiten, met goedkeuring en onder de leiding van het Bisschoppelijk gezag. Zeker, het verdient aanbeveling, dat priesters een vereniging vormen tot onderlinge hulp in tijden van tegenspoed, tot verdediging van hun eer en hun bedieningen tegen de sluwe aanvallen van vijanden, of voor andere soortgelijke doeleinden. Maar ongetwijfeld is het van nog meer belang, dat zij zich aaneensluiten tot uitbreiding van hun bezit aan gewijde wetenschap, en vooral tot ijveriger vasthouden aan het heilig doel van hun roeping en tot bevordering van de belangen van de zielen, door hun ideeën en hun krachten wederzijds ter beschikking te stellen. De geschiedenis van de Kerk bewijst het: in tijden, waarin de priesters overal een soort gemeenschappelijk leven gingen leiden, bracht zulk een vereniging uitstekende en overvloedige vruchten voort. Waarom zou men juist in onze tijd niet iets dergelijks weer kunnen invoeren, natuurlijk rekening houdend met het verschil van landen en werkzaamheden? Zou men, tot vreugde voor de Kerk, niet met recht dezelfde vruchten als vroeger daarvan mogen verwachten?
Er bestaan inderdaad soortgelijke verenigingen, die door de Bisschoppen zijn goedgekeurd. Zij hebben des te groter nut, naarmate men er zich eerder, reeds van het begin van het priesterschap, bij aansluit. Wijzelf hebben tijdens ons episcopaat zulk een vereniging bevorderd, wier geschiktheid wij door ondervinding kenden. Ook nu nog koesteren wij voor die vereniging, evenals voor andere, gevoelens van bijzondere welwillendheid.
Deze hulpmiddelen voor de priesterlijke genade en ook andere, die de Bisschoppen met waakzame voorzichtigheid naar gelang de omstandigheden aan de hand zullen doen, moet gij, beminde zonen, zo waarderen en zo benutten, dat gij van dag tot dag u meer "gedraagt overeenkomstig uw roeping". (Ef. 4, 1) zo doet gij uw bediening eer aan en volbrengt gij de wil van God: "uwe heiligmaking".