H. Paus Paulus VI - 11 juli 1966
Wij zijn zeer verheugd, geliefde, zonen, u, deelnemers aan het symposion over de erfzonde, vandaag te begroeten. Wij spreken er onze oprechte dank over uit, dat gij zo terstond en van harte onze uitnodiging hebt aangenomen om gezamenlijk uw energie en uw kundigheid beschikbaar te stellen om meer licht te werpen op een van de fundamentele mysteries van ons katholieke geloof. Inderdaad, zoals pater Dhanis, die dit symposium georganiseerd heeft en onder wiens leiding het staat, terecht opgemerkt heeft, hangt het geheim van de erfzonde nauw samen met het geheim van het vlees geworden Woord, de Redder van het menselijk geslacht, met zijn lijden, dood en glorievolle verrijzenis en daarom ook met de heilsboodschap welke aan de katholieke Kerk is toevertrouwd. Inderdaad, wat anders beoogt de Kerk met haar zielzorg dan de redding van de menselijke natuur die op wonderbaarlijke wijze door de almachtige God in Adam is geschapen en in deze ongelukkigerwijze gevallen, maar door de barmhartigheid van God en het mededogen van de enige Middelaar Jezus Christus op nog wonderbaarlijker wijze herschapen en tot het goddelijk leven gewekt is?
Het is u niet onbekend, geliefde zonen, dat het dogma van de erfzonde reeds aandacht gekregen heeft in de ontwerpen van constituties van het Tweede Vaticaans Concilie, die onze voorganger paus Joannes XXIII z.g -. aanvaardde; evenzeer was dit het geval in de handelingen van het 21e oecumenische concilie zelf.
Immers, in het Schema Constitutionis dogmaticae De deposito Fidei pure custodiendo (schema van de dogmatische constitutie over het zuiver bewaren van de geloofsschat ) werd een hoofdstuk ingelast, het achtste, dat handelt De peccato originali in filiis Adae (over de erfzonde in de zonen van Adam). Dit schema is evenwel, om u bekende redenen, niet op de definitieve agenda van de conciliebesprekingen geplaatst. Toch, al is het dan maar in korte formuleringen en naar aanleiding van andere constituties, is de katholieke leer over de erfzonde door het Tweede Vaticaans Concilie opnieuw bevestigd; vooral in verband met het belangrijkste onderwerp van het concilie: het mysterie van de Kerk.
Ook in de dogmatische constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964) wordt duidelijk het feit zowel als de universaliteit van de erfzonde geleerd, geheel in overeenstemming met de goddelijke openbaring en met de leer van vroegere concilies, die van Carthago, van Orangé en van Trente, als zijnde juist de innerlijke aard van de staat waarin de mensheid door de schuld van Adam is vervallen:
"Krachtens een volkomen vrij en ondoorgrondelijk besluit van zijn wijsheid en' goedheid, heeft de eeuwige Vader het heelal geschapen en de mensen tot deelachtigheid aan het goddelijk leven verheven. Na hun zondeval in Adam heeft Hij hen niet verlaten, maar schenkt Hij hun voortdurend de middelen ter zaligheid met het oog op Christus, de Verlosser 'Hij is het Beeld van de onzichbare God, de Eerstgeborene van heel de schepping' (Kol. 1, 15)" 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 2
Het was logisch, dat een uitgebreidere verwijzing naar het dogma van de erfzonde moest worden opgenomen in de pastorale constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Gaudium et Spes
Over de Kerk in de wereld van deze tijd
(7 december 1965), omdat het Concilie daarin het zo actuele en zeer belangrijke onderwerp over de "Kerk in de wereld van deze tijd" heeft behandeld en breed heeft uitgewerkt. Geen wonder dus, dat het document, als het in de inleidende situtatieschets spreekt over de situaties van de mens in de wereld van vandaag, de droevige consequenties van de erfzonde naar voren brengt welke reeds in levendige en duidelijke bewoordingen uiteengezet waren door Paulus in zijn Brief aan de Romeinen. Het concilie heeft echter, naar het voorbeeld van Paulus zelf, de erfzonde niet voorgesteld als de enige bron van het kwaad onder de mensen. Men leest immers in de constitutie:
"In feite hangt de onevenwichtigheid waaraan de hedendaagse wereld te lijden heeft, samen met de meer fundamentele onevenwichtigheid die wortelt in het diepst van het hart van de mens. In de mens zelf immers zijn velerlei tendensen met elkaar in strijd .... Vandaar dat hij in zichzelf een verdeeldheid ervaart, waaruit ook in de maatschappij zoveel grote tweedracht ontstaat"2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 10
Met even zoveel woorden wijst deze 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Gaudium et Spes
Over de Kerk in de wereld van deze tijd
(7 december 1965), stilzwijgend aansluitend op Genesis 3 en op de leer van het concilie van Trente, erop, dat de zonde van de eerste mens de voornaamste bron van de morele wanorde is welke onder de mensen heerst. Zij zegt:
"Hoewel de mens door God in gerechtigheid was geplaatst, heeft hij toch, op aanraden van. de boze, vanaf het begin van de geschiedenis misbruik gemaakt van zijn vrijheid door zich tegen God op te richten en te proberen zijn einddoel buiten God te bereiken." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 13
Met de bedoeling tenslotte om de harten van de mensen te verheffen en hun hoop te schenken, wijst het concilie, met de heilige Paulus, op de figuur van Christus, de Redder, de Stichter van de Kerk, de nieuwe Adam, in wiens licht, hetgeen met de eerste Adam gebeurd is, bevestigd en bewaarheid wordt in zijn nageslacht.
"In werkelijkheid - zo lezen wij immers in het document - licht het mysterie van de mens alleen op in het mysterie van het mens geworden Woord. Adam, de eerste mens, was immers de voorafbeelding van de toekomstige mens (Rom. 5, 14), Christus de Heer namelijk. Christus, de laatste Adam, maakt juist door de openbaring van het mysterie van de Vader en diens liefde de mens voor zichzelf duidelijk en geeft hem inzicht in zijn zeer hoge roeping. Het is dus geenszins verwonderlijk, dat in Hem bovengenoemde waarheden hun bron vinden en hun top bereiken .... Zo groot is dit mysterie van de mens, dat door de christelijke openbaring de gelovigen voor ogen staat. Door Christus en in Christus wordt aldus het raadsel van pijn en dood doorlicht, dat buiten zijn evangelie ons geheel ontwricht." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 22
Welnu, wij hebben grote waardering voor dit zo breed opgevatte voornemen en wij verwachten er rijke vruchten van, zowel voor de vooruitgang van de kerkelijke wetenschap als, en vooral, voor een grotere doelmatigheid van de pastorale activiteit van de Kerk. Wij zijn er ten volle van overtuigd, dat bisschoppen en priesters hun taak om te onderrichten en het heil te brengen in de moderne wereld niet op waardige wijze kunnen vervullen, als zij niet in staat zijn de waarheden van het goddelijk geloof voor te stellen, te verdedigen en uit te leggen in begrippen en bewoordingen die verstaanbaar zijn voor hen die opgegroeid zijn in de huidige cultuurfilosofie en wetenschap. En hier denken wij vanzelf aan de waarschuwende opmerking die onze voorganger liet horen in de gedenkwaardige toespraak waarmee hij het 21e oecumenische concilie heeft geopend. Heel wijs merkte Johannes XXIII toen op:
"Volgens het vurig verlangen van alle oprechte voorstanders van de christelijke, katholieke en apostolische zaak moet deze leer beter en dieper gekend worden en de mensen moeten er sterker van doordrongen en erin gevormd worden; men moet deze veilige en onveranderlijke leer, waaraan men een trouwe onderdanigheid dient te bewijzen, op zo'n manier onderzoeken en verklaren, dat zij aan onze tijd wordt aangepast. De substantie zelf van het geloof of de waarheden van onze eerbiedwaardige leer dienen onderscheiden te worden van de wijze waarop zij geformuleerd worden, waarbij men echter dezelfde zin en betekenis moet behouden." H. Paus Johannes XXIII, Toespraak, Openingstoespraak Tweede Vaticaans Concilie, Gaudet Mater Ecclesia (11 okt 1962), 30
De exegeten en de katholieke theologen hebben dus alle vrijheid van onderzoek en oordeel welke vereist is door het wetenschappelijk karakter van hun studies en het pastorale doel van het heil van de zielen, dat als het hoogste doel moet gelden van elke activiteit binnen de Kerk. Er zijn echter grenzen die de exegeet, de theoloog, de wetenschapsmens die werkelijk zijn eigen geloof en dat van de andere katholieken wil bewaren en verlichten, niet mag en kan overschrijden zonder onvoorzichtig te zijn. Deze grenzen zijn aangegeven door het levend leergezag van de Kerk, dat de naaste norm van de waarheid is voor alle gelovigen, zoals wij hebben uiteengezet in de encycliek H. Paus Paulus VI - Encycliek
Mysterium Fidei
Over de leer en de verering van de Heilige Eucharistie
(3 september 1965). Daarin immers hebben wij bepaalde uitleggingen van het dogma van de transsubstantiatie welke de zielen van de gelovigen in verwarring brachten, afgewezen en wij hebben de buitensporige vrijheid bij de interpretatie van dogma's van het christelijk geloof gelaakt:
"alsof het iedereen vrijstond aan de reeds door de Kerk gedefinieerde leer voorbij te gaan of haar dusdanig te duiden, dat de juiste betekenis van de woorden of de algemeen erkende waarde der begrippen daarbij ontzenuwd worden." H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de leer en de verering van de Heilige Eucharistie, Mysterium Fidei (3 sept 1965), 10
Daarom, geliefde zonen, moet gij bij uw discussies en conclusies altijd de beginselen van de gezonde katholieke exegese voor ogen houden, zoals die door onze laatste voorgangers en door de recente beslissingen van de dogmatische constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Dei Verbum
Over de Goddelijke openbaring
(18 november 1965), welke handelt over de goddelijke openbaring, zijn uiteengezet. Krachtens deze beginselen bestaat er een nauwe en onverbreekbare band tussen de heilige overlevering, de Heilige Schrift en het leergezag van de Kerk, zodat het concilie het tweede hoofdstuk, dat handelt over het doorgeven van de goddelijke openbaring, kon besluiten met de woorden:
"De Heilige Overlevering, de Heilige Schrift en het leraarsambt van de Kerk blijken derhalve, volgens het wijze raadsbesluit van God, zo met elkaar verbonden en verenigd te zijn, dat het een zonder de andere geen stand houdt, en dat zij allen samen, ieder op zijn wijze, onder de werking van de éne Heilige Geest, krachtdadig bijdragen tot het heil van de zielen." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 10
Overtuigd dus van het feit dat de leer van de erfzonde, zowel wat het bestaan en de universaliteit van die zonde en wat de aard van werkelijke zonde - ook bij de afstammelingen van Adam - aangaat, als wat de trieste gevolgen daarvan voor de geest en voor het lichaam betreft, een waarheid is, geopenbaard door God in verschillende passages van de boeken van het Oude en het Nieuwe Testament, en speciaal in de welbekende teksten van Genesis Vgl. Gen. 3, 1-20 en van de Brief aan de Romeinen Vgl. Rom. 5, 12-19 , moet gij uw uiterste best doen om bij het uitdiepen en bij het nader verklaren van de betekenis van de Bijbelteksten u te houden aan de normen die niet overschreden mogen worden en die voortkomen uit de analogia fidei (overeenstemming met het geloof), uit de hierboven aangehaalde verklaringen en definities van het Concilie en uit de documenten welke de Apostolische Stoel heeft gepubliceerd. Op deze manier zult gij er zeker van zijn, dat gij respecteert: "datgene wat de katholieke Kerk altijd en overal heeft geleerd", dat wil zeggen: "het algemeen gevoelen van de universele lerarende en lerende Kerk, welke de vaders op het tweede concilie van Carthago, dat zich bezighield met de erfzonde tegen de pelagianen in, als ,regulam fidei' (geloofsregel) hebben beschouwd." (can. 2)
Het staat daarom vast, dat de uitleg die enkele moderne schrijvers van de erfzonde geven, u onverenigbaar met de authentieke katholieke leer zal voorkomen. Uitgaande van een veronderstelling die niet bewezen is, nl. de polygenese, ontkennen zij min of meer openlijk, dat de zonde, waaruit zoveel kwaads voor de mensheid is voortgekomen, vóór alles is geweest de ongehoorzaamheid van Adam "de eerste mens", de voorafbeelding van de toekomstige mens 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 22 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 13, begaan in het begin van de geschiedenis. Deze uitleg sluit bijgevolg ook niet aan bij de leer van de Heilige Schrift, de Heilige Overlevering en het leergezag van de Kerk, volgens welke de zonde van de eerste mens is overgegaan op al zijn afstammelingen, niet door middel van navolging, maar door middel van voortplanting, "inest unicuique proprium" (zij is aan ieder eigen) en is "mors animae" (de dood van de ziel), dat wil zeggen: de beroving en niet enkel het ontbreken van heiligheid en gerechtigheid, ook bij pasgeboren kinderen. Vgl. Concilie van Trente, 5e Zitting - Decreet over de erfzonde, Sessio V - Decretum super peccato originali (17 juni 1546), 2-3
Maar ook de evolutietheorie zal voor u onaanvaardbaar blijken, telkens wanneer deze niet beslist in overeenstemming is met de onmiddellijke schepping door God van alle menselijke zielen en van iedere ziel afzonderlijk en wanneer zij de betekenis van de ongehoorzaamheid van Adam, de eerste universele voorouder, niet van beslissend belang acht voor het lot van de mensheid. Vgl. Concilie van Trente, 5e Zitting - Decreet over de erfzonde, Sessio V - Decretum super peccato originali (17 juni 1546), 2 Deze ongehoorzaamheid mag niet zó worden gezien, alsof zij Adam niet beroofd zou hebben van de staat van heiligheid en gerechtigheid waarin hij was gesteld. Vgl. Concilie van Trente, 5e Zitting - Decreet over de erfzonde, Sessio V - Decretum super peccato originali (17 juni 1546), 1
Dierbare zonen, wij hebben gedacht, dat het nuttig was u deze gedachten en overwegingen bij het begin van het symposion voor te houden. In het licht van de algemene Verlosser, die beloofd is tot steun en hoop van onze voorouders, direct nadat zij gevallen waren, zult gij thans de diepe kloof van menselijke boosheid die veroorzaakt is door de erfzonde en die in Jezus Christus zijn glorievol herstel gevonden. heeft, gaan onderzoeken: "Waar de zonde heeft gewoekerd, gedijde de genade tot nog rijker vrucht ... dank zij Jezus Christus, onze Heer." (Rom. 5, 20-21) Ook met betrekking tot het onderwerp waarmee uw geesten zich zullen gaan bezighouden, moge bewaarheid worden wat het Eerste Vaticaans Concilie heeft gezegd:
"wanneer het verstand, door het geloof voorgelicht, ijverig, vroom en bedachtzaam zoekt, zal God verlenen, dat het een zeker inzicht in de mysteries en het zeer groot voordeel daarvan verwerft" 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 17-22
In vertrouwvolle verwachting dat de conclusies van uw symposion een waardevolle steun voor ons zullen zijn bij het uitoefenen van ons ambt van hoogste bewaker en vertolker van het gemeenschappelijk geloof, wensen wij u overvloedige hemelse verlichting en verlenen wij u onze apostolische zegen.