H. Paus Johannes Paulus II - 3 november 1985
"De zielen van de rechtvaardigen ... zijn in Gods hand" (Wijsh. 3, 1).
De Kerk luistert naar het woord van God op deze zondag, 3 november, na het feest van Allerheiligen en na de dag die gewijd was aan de herdenking van alle overleden gelovigen.
De Kerk luistert naar dit woord op de dag waarop zij Titus Brandsma tot de eer der altaren verheft, een zoon van Nederland, een kloosterling van de Orde van de Karmel.
Nogmaals is een mens rijp voor de eer der altaren die door de kwelling van het concentratiekamp is heengegaan, van het kamp van Dachau. Een mens die "kastijding onderging", volgens de woorden van de liturgie van vandaag (Wijsh. 3, 4).
En juist temidden van deze kastijding, in het concentratiekamp, dat het schandelijke brandmerk van onze eeuw blijft, heeft God bevonden dat Titus Brandsma Hem waardig was. Vgl. Wijsh. 3, 5
Vandaag herleest de Kerk de tekenen van deze goddelijke goedkeuring en verkondigt zij de heerlijkheid van de Allerheiligste Drieëenheid, terwijl zij samen met de schrijver van het boek van de Wijsheid belijdt:
"De zielen van de rechtvaardigen ... zijn in Gods hand, geen foltering zal hen deren".
En toch is Titus Brandsma door de foltering heengegaan: in de ogen van de mensen onderging hij kastijding. Ja, God heeft hem op de proef gesteld. De voormalige gedeporteerden van de concentratiekampen weten zeer goed wat voor een menselijk Calvarie die plaatsen van kastijding waren.
Plaatsen van grote beproeving voor de mens. Beproeving van de fysieke krachten, meedogenloos voortgedreven tot aan de volledige vernietiging.
Beproeving van de morele krachten...
Misschien spreekt daar het Evangelie van deze dag nog beter over, dat het gebod van de liefde voor de vijanden in herinnering roept. De concentratiekampen waren georganiseerd volgens het programma van de verachting voor de mens, volgens het programma van de haat.
Door welke beproeving van het geweten, van het karakter, van het hart, heeft een volgeling van Christus moeten gaan die zijn woorden over de liefde voor de vijanden gedachtig was!
Haat niet met haat beantwoorden, maar met liefde. Dit is wellicht een van de grootste beproevingen van de morele krachten van de mens.
Titus Brandsma is als overwinnaar uit deze beproeving gekomen. Waar haat heerste, heeft hij weten lief te hebben; ook zijn bewakers: "Ook zij zijn kinderen van de goede God", zei hij, "en misschien blijft er wel iets in hen hangen ......"
Zo'n heldhaftigheid improviseert men zeker niet. Zij is gerijpt in heel het leven van pater Titus, vanaf de eerste jeugdervaringen in een diep christelijk gezin, in zijn geliefd Friesland. Door het woord en voorbeeld van zijn ouders, door het onderricht in de kerk van het dorp, door de liefdadigheid die in de parochie beoefend werd, leerde hij het voornaamste gebod van Christus kennen en in praktijk brengen, het gebod van de liefde voor allen, ook voor de vijanden.
Deze ervaring tekende hem diep en gaf richting aan heel zijn leven. De activiteiten die pater Brandsma in de loop van zijn leven ontplooide, waren verrassend veelvuldig; maar als men zoekt naar de bron van inspiratie en naar de stuwende kracht, dan vindt men deze hierin: in het gebod van de liefde tot in zijn uiterste consequenties.
Pater Brandsma is vooral hoogleraar in de wijsbegeerte en in de geschiedenis van de mystiek geweest aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen. Aan deze taak besteedde hij het beste deel van zijn menselijke en professionele krachten en hij gaf daarin een wetenschappelijke vorming aan een grote schare studenten. Maar hij beperkte zich niet tot het overdragen van abstracte begrippen, los van de concrete problemen van het bestaan. Pater Titus hield van zijn leerlingen en daarom voelde hij zich verplicht hun de waarden mee te geven die zijn eigen leven inspireerden en ondersteunden. Zo ontstond er een dialoog tussen de leraar en de leerlingen, die niet alleen de grote vragen van alle tijden omvatte maar ook de problemen die opgeworpen werden door de gebeurtenissen van een tijdperk, waarop de nazi-ideologie steeds meer donkere schaduwen wierp.
De studenten vormden echter slechts een klein deel van de veel ruimere nationale realiteit. Het hart van pater Titus kon niet onverschillig blijven voor de vele broeders buiten de academische instellingen die ook behoefte konden hebben aan een verhelderend woord. Voor hen werd hij journalist. Vele jaren werkte hij mee aan dagbladen en tijdschriften en verspreidde hij de rijkdom van zijn geest en gevoelens in honderden geschriften. En ook hier was zijn medewerking niet alleen professioneel: voor veel collega's was hij een discrete vertrouweling, een raadgever die licht gaf, een oprechte vriend die steeds bereid was hun moeilijkheden te delen en hoop in te storten.
Geen enkele hinderpaal kon de liefde weerhouden waardoor de grote karmeliet werd bezield. Het is ook deze liefde die de inzet verklaart waarmee hij de oecumenische beweging bevorderde, met een houding van standvastige trouw aan de Kerk en van volledige loyaliteit voor hen die tot andere confessies behoorden.
Getroffen door zo'n lichtend getuigenis van evangelische samenhang zou een dominee van hem zeggen: "Onze dierbare broeder in Christus Titus Brandsma is werkelijk een mysterie van genade".
Een bijzonder doordringend oordeel! Wat vooral bewondering opwekt in het leven van pater Brandsma, is juist deze steeds duidelijkere ontplooiing van de genade van Christus. Hier ligt het geheim van de wijde uitstraling van zijn actie, de bron van de altijd frisse golf van zijn liefde. Pater Titus was er zichzelf overigens geheel van bewust alles aan de genade te danken te hebben, dat wil zeggen aan het goddelijk leven dat in hem werkte en in zijn ziel vloeide uit de onuitputtelijke bronnen van de Verlosser. Het woord van Christus: "Los van Mij kunt gij niets" (Joh. 15, 5), was voor hem het leidend beginsel voor de dagelijkse keuzen. Hiervoor bad hij vurig. Hij zei: "Het gebed is leven, niet een oase in de woestijn van het leven". Als professor in de geschiedenis van de mystiek spande hij zich in de leer die hij onderwees, ieder ogenblik van zijn leven in praktijk te brengen. "Wij moeten geen scheiding maken tussen God en de wereld in ons hart", zei hij, "maar wij moeten naar de wereld kijken met God steeds op de achtergrond".
Uit deze diepe vereniging met God ontsprong in de ziel van pater Brandsma een voortdurende stroom van optimisme, dat hem de sympathie opleverde van allen die het geluk hadden hem te ontmoeten, en dat hem nooit in de steek liet: het vergezelde hem ook in de hel van het nazi-kamp. Tot het einde toe bleef hij voor de andere gevangenen een bron van steun en hoop: hij had voor allen een glimlach, een woord van begrip, een gebaar van goedheid. De "verpleegster" die hem op 26 juli 1942 het dodelijke spuitje gaf, getuigde later dat haar steeds levendig het gelaat voor de geest stond van die priester die "medelijden met mij had".
En vandaag staat het gelaat van pater Titus Brandsma ook ons voor de geest en wij zien de stralende glimlach daarop in Gods heerlijkheid. Hij spreekt tot de gelovigen van zijn land, Nederland, en tot alle gelovigen van de wereld, om nogmaals te bevestigen wat de overtuiging van heel zijn leven is geweest: "Al wil het nieuwe heidendom de liefde niet meer ... zal de liefde ons weer het hart van de heidenen doen winnen ... de praktijk van het leven zal haar altijd weer een kracht doen zijn die de harten van de mensen overwint en gevangen houdt".
Wanneer wij de levensbeschrijving van Titus Brandsma horen, wanneer wij de ogen van de geest richten op de ijver voor het apostolaat van deze dienaar Gods en vervolgens op zijn marteldood, dan krijgen de woorden van de liturgie van vandaag een bijzondere welsprekendheid: "God heeft hem op de proef gesteld ......"
Hij heeft hem gekeurd als het goud in de smeltkroes en hem aanvaard als een brandoffer. Vgl. Wijsh. 3, 5-6
Zo heeft geen enkele foltering hem gedeerd, daar de kastijding offer werd naar het voorbeeld van het Kruis van Christus. En het offer gaat door de foltering heen en overstijgt en overwint haar. Daarin ligt de hoop die vol onsterfelijkheid is. Vgl. Wijsh. 3, 4
De hoop waardoor men "grote weldaden" ontvangt. Vgl. Wijsh. 3, 5
Zo heeft het Kruis van Christus tot Titus Brandsma gesproken. Zo moet het ieder van ons aanspreken: "Draag uw deel van de last" (2 Tim. 2, 3).
"Houd in gedachten dat Jezus Christus ... uit de dood is opgestaan" (2 Tim. 2, 8).
Zie: "voor het Evangelie heb ik zelfs als een misdadiger gevangenschap te lijden" (2 Tim. 2, 9).
Dit alles lijkt Titus Brandsma ons vandaag te zeggen, met behulp van de woorden van de apostel van de heidenen: "Als wij met Christus gestorven zijn, zullen wij met Hem leven" (2 Tim. 2, 11). "Het woord van God laat zich niet in boeien slaan" (2 Tim. 2, 9), het heeft zijn heilbrengende kracht getoond in de dood van de martelaar.
Deze martelaar is een mens van onze tijd. Hij is uw landgenoot, dierbare broeders en zusters van Nederland.
"De zielen van de rechtvaardigen ... zijn in Gods hand", maar de dood en de glorie van deze rechtvaardige behoren op bijzondere wijze aan u toe, aan uw Kerk en aan uw natie. Spreken daarover niet de uitdrukkingen die wij bij gelegenheid van de zaligverklaring van deze dag lezen in de brief van Paulus?
"Ik ben bereid alles te verdragen terwille van de uitverkorenen, opdat ook zij het heil verwerven in Christus Jezus en eeuwige heerlijkheid" (2 Tim. 2, 10).
Wij willen deze woorden heel in het bijzonder betrekken op de Kerk en op de natie, waarvan de zalige Titus Brandsma een zoon is.
"Benedictus Deus in sanctis suis et Sanctus in omnibus operibus suis"
Amen.