Msgr. Nikola Eterovic - 6 juni 2010
Het lijkt belangrijk erop te wijzen dat de betekenis van de Schrift erin bestaat ons het stramien te laten zien van een uniek goddelijk plan dat zich ontwikkelt in de tijd en dat wij heilsgeschiedenis noemen. Concreet betekent dit de continuïteit, de hechte band tussen Oude en Nieuwe Testament bevestigen. Men dient niet te vergeten dat het meest originele en één makende aspect van de christelijke exegese is gelegen in haar christologisch karakter. In de Schrift zoeken en lezen de Vaders Christus, die de sleutel is die het Oude Testament opent. Hij is de exegeet (men denke aan de Emmaus-episode), maar ook de exegese ervan, omdat volgens het christelijk denken van de eerste eeuwen Hij het is over wie de Schrift spreekt. Volgens de oude traditie van de Vaders wordt dit christologisch lezen ook het identiteitsprincipe van de christenen bij de bestudering van de oudtestamentische teksten. Het is de taak van de herders om te benadrukken dat - volgens de uitdrukking van de heilige Augustinus - “het Nieuwe Testament verborgen is in het Oude, en het Oude zichtbaar is in het Nieuwe”. H. Augustinus, Quaestiones in Heptateuchum. 1,73: PL 34,623; “Novus in vetere latet et in novo vetus patet”