
Msgr. Nikola Eterovic - 6 juni 2010
Op deze wijze onderstrepen sommigen de bijdrage van de oosterse Christenen aan hun landen door duidelijk te maken dat een persoon zichzelf niet ten volle kan verwezenlijken los van zijn sociale natuur, dat wil zeggen zijn bestaan “met” en “voor” de ander. Het algemeen welzijn is niet een zaak die ver van hem afstaat, evenmin als de vele vormen van menselijke socialiteit: gezin, groepen, verenigingen, steden, regio’s, staten, gemeenschappen van volken en naties. Ieder is op de een of andere wijze betrokken bij de inzet voor het algemeen welzijn, in het voortdurend zoeken naar het welzijn van de ander, als was het dat van henzelf. Een dergelijke verantwoordelijkheid komt vooral het politiek gezag toe, op ieder niveau waar het dit uitoefent, daar het geroepen is het geheel van voorwaarden te scheppen die in ieder menselijk wezen de algehele ontwikkeling van zijn persoon mogelijk maken en bevestigen. Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Moderne ontwikkeling van het sociale leven en de christelijke beginselen, Mater et Magistra (15 mei 1961), 65