Paus Benedictus XVI - 3 juni 2010
Dierbare broeders en zusters,
Het priesterschap van het Nieuwe Testament is nauw met de Eucharistie verbonden. Daarom worden wij vandaag, bijna aan het slot van het Priesterjaar, uitgenodigd te mediteren over de band tussen de Eucharistie en het Priesterschap van Christus. In die richting oriënteren ons ook de eerste lezing en tussenzang, die de figuur van Melchisedek presenteren. De korte passage uit het boek Genesis Vgl. Gen. 14, 18-20 zegt dat Melchisedek, koning van Salem, “priester van de Allerhoogste” was en daarom “brood en wijn aanbood” en “Abraham zegent” die de strijd gewonnen had; Abraham zelf gaf hem van alles een tiende deel. De tussenzang bevat van zijn kant in de laatste strofe een plechtige uitdrukking, een eed van God zelf die aan de Koning, de Messias verklaart: “gij zult priester zijn, de eeuwen door, krachtens mijn uitspraak: Melchisedek” (Ps. 100, 4); zo wordt de Messias niet alleen tot Koning uitgeroepen, maar ook tot Priester. Aan die passage inspireert de schrijver van de Hebreeënbrief zich voor zijn uitvoerige en heldere uiteenzetting. En wij zeggen hem in het keervers na: “Gij zijt priester voor eeuwig, Christus de Heer”: als een geloofsbelijdenis die op het feest van vandaag een bijzondere betekenis krijgt. Het is de vreugde van de gemeenschap, de vreugde van de hele Kerk, die bij het schouwen en aanbidden van het Allerheiligste Sacrament, daarin de werkelijke en blijvende aanwezigheid erkent van Jezus, de eeuwige Hogepriester.