Alfredo Kardinaal Ottaviani - 24 juli 1966
Aan de Eerbiedwaardige Voorzitters van de Bisschoppenconferenties Red. van de AAS voegt eraan toe: We hebben de toelating gekregen om deze brief te publiceren zodat de echte inhoud ervan bekend wordt want, alhoewel de aard van de brief alle mogelijke discretie vereist, hebben sommige kranten niet geaarzeld om delen ervan te publiceren, zonder echter de eigen aard van het document gade te slaan. Aldus is er twijfel ontstaan over de werkelijke inhoud van de brief en het doel dat de Heilige Stoel voor ogen heeft.
Aangezien het Oecumenisch Concilie Vaticanum II, dat onlangs tot een gelukkig einde is gebracht, uiterst wijze documenten heeft afgekondigd, -zowel wat betreft leerstellige als disciplinaire zaken-, om het leven van de Kerk met goed gevolg te bevorderen, rust op geheel het volk van God de ernstige taak om zich met alle kracht ertoe te bekommeren dat datgene gerealiseerd wordt wat, onder leiding van de Heilige Geest en door de zeer omvangrijke vergadering van Bisschoppen, onder het voorzitterschap van de Summus Pontifex, is voorgesteld en afgekondigd geworden.
Aan de Hiërarchie komt echter het recht en de taak toe om de vernieuwing die door het Concilie begonnen is te bewaken, te richten en te bevorderen zodat de Documenten en Decreten van datzelfde Concilie op juiste wijze geïnterpreteerd worden en met precisie worden toegepast in getrouwheid aan hun betekenis en geest. Want deze leer moet door de Bisschoppen bewaard worden, zij bezitten immers het ambt van het onderricht onder het hoofd van Petrus. Het is inderdaad lovenswaardig dat vele Herders reeds begonnen zijn de leer van het Concilie op gepaste wijze uit te leggen.
Helaas bereiken ons uit vele delen van de wereld ongunstige berichten over toenemende misbruiken in de interpretatie van de leer van het Concilie als ook over vreemdsoortige en vermetele opinies die hier en daar opduiken welke de zielen van vele gelovigen niet weinig verstoren. Studies en inspanningen om de waarheid grondiger te onderzoeken zijn lovenswaardig op voorwaarde dat goed onderscheiden wordt tussen wat geloofd moet worden en wat een mening is. Uit de documenten die door deze Heilige Congregatie zijn onderzocht geworden, blijkt dat er niet weinig uitspraken zijn die de grenzen van de loutere opinie of hypothese makkelijk overschrijden en tot op zekere hoogte het dogma zelf en de fundamenten van het geloof lijken aan te tasten.
Het is nuttig om uit deze uitspraken en dwalingen bij wijze van voorbeeld enkele te vernoemen zoals deze naar voren komen uit de rapporten van geleerde mannen als ook uit gepubliceerde geschriften.
Wat de Geloofsleer betreft: er wordt gezegd dat de dogmatische formuleringen dusdanig onderworpen zijn aan de historische evolutie dat de objectieve betekenis zelf van deze dogmatische formuleringen onderworpen is aan veranderingen.
Het gewone Leergezag van de Kerk, en vooral dat van de Paus van Rome, wordt soms zodanig verwaarloosd en geringschat dat het ongeveer herleidt wordt tot het domein van wat een opinie is.
Sommigen erkennen nauwelijks de objectieve, absolute, zekere en onveranderlijke waarheid en onderwerpen alles aan een vorm van relativisme maar dit op basis van de valse grond dat elke waarheid noodzakelijkerwijze het ritme van de evolutie van het geweten en de geschiedenis volgt.
Zelfs de aanbiddenswaardige Persoon van Onze Heer Jezus Christus wordt aangevallen wanneer in het heroverwegen van de christologie zulke concepten over de natuur en de persoon worden gebruikt die nauwelijks kunnen verzoend worden met de dogmatische definities. Een soort van christologisch humanisme sluipt binnen wegens de reductie van Christus tot de toestand van een loutere mens die allengs het bewustzijn van zijn goddelijk Zoonschap verwierf. Zijn maagdelijke ontvangenis, Zijn wonderen, ja zelfs Zijn Verrijzenis worden met woorden toegegeven maar in werkelijkheid herleid tot de loutere natuurlijke orde.
Zo ook in het theologische traktaat over de Sacramenten worden sommige elementen ofwel niet behandeld ofwel verkrijgen ze onvoldoende aandacht, vooral wat de Allerheiligste Eucharistie betreft. Het ontbreekt niet aan diegenen die de werkelijke tegenwoordigheid van Christus onder de gedaanten van brood en wijn ter discussie stellen en een overdreven symbolisme voorstaan alsof brood en wijn niet door de transsubstantiatie veranderen in het Lichaam en Bloed van Onze Heer Jezus Christus, maar louter overgebracht worden tot een bepaalde betekenis. Er zijn er ook die voorstaan dat het begrip ‘agapè’ met betrekking tot de Mis méér gepast is dan het idee van het Offer.
Sommigen verkiezen het Sacrament van de Penitentie te verklaren als een middel van de verzoening met de Kerk en geven hierbij onvoldoende uitdrukking aan de verzoening met God zelf die beledigd is geworden. Zij beweren ook dat voor de viering van dit Sacrament de persoonlijke belijdenis van de zonden niet noodzakelijk is en dus bekommeren zij zich om enkel uitdrukking te geven aan de sociale functie van de verzoening met de Kerk.
Evenmin ontbreekt het aan diegenen die de leer van het Concilie van Trente over de erfzonde ofwel geringschatten ofwel zodanig becommentariëren dat de erfschuld van Adam en de overdracht van de zonde zelf tenminste verduisterd worden.
Niet minder dwalingen worden uitgedragen in het gebied van de moraaltheologie. En inderdaad, niet weinigen durven de objectieve natuur van de moraliteit te verwerpen; anderen aanvaarden niet de natuurwet en verklaren dat de zogenaamde ‘situatie-moraal’ legitiem is. Schadelijke meningen worden verkondigd over de moraliteit en verantwoordelijkheid in zaken van seksualiteit en huwelijk.
Naast al datgene moet een opmerking toegevoegd worden over het oecumenisme. Gewis, de Apostolische Stoel looft diegenen die, in de geest van het 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Unitatis Redintegratio
Over de oecumene
(21 november 1964), ondernemingen verrichten ter bevordering van de liefde voor de afgescheiden broeders en welke hen leiden naar de eenheid van de Kerk. Maar Zij is bedroefd omdat het niet ontbreekt aan diegenen die het 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Unitatis Redintegratio
Over de oecumene
(21 november 1964) op hun eigen wijze interpreteren en ijveren voor een bepaalde oecumenische activiteit die de waarheid van het Geloof en de eenheid van de Kerk beledigt door een gevaarlijk irenisme en onverschilligheid te verkiezen, welke volledig vreemd is aan de geest van het Concilie.
Deze dwalingen en gevaren, welke afzonderlijk her en der verbreid zijn, maar in deze brief onder de vorm van een beknopte synthese verzameld, worden aan de locale Ordinarii aangeboden opdat elkéén volgens zijn ambt en taak zich bekommert om deze te beteugelen of te trachten te voorkomen.
Dit Heilig Dicasterie vraagt echter met aandrang dat de Ordinarii van deze plaatsen, verenigd in hun Bisschoppenconferenties, deze behandelen en dit over te brengen aan de Heilige Stoel, samen met hun advies, vóór het feest van de Geboorte van Onze Heer Jezus Christus van het lopende jaar.
Deze brief, wier publicatie omwille van klaarblijkelijke redenen van voorzichtigheid niet geoorloofd is, dient onder strikt geheim gehouden te worden door de Ordinarii en door alle anderen aan wie zij oordelen deze met gegronde reden mee te delen.
Rome, 24 juli 1966
A. Kard. Ottaviani