Paus Franciscus - 7 september 2016
Dierbare broeders en zusters, goeie dag !
Wij hebben een passage uit het Evangelie van Matteüs (Mt. 11,2-6) gehoord. De bedoeling van de evangelist is ons dieper te laten binnentreden in het mysterie van Jezus, om Zijn goedheid en barmhartigheid te vatten. De gebeurtenis is de volgende: Johannes de Doper stuurt zijn leerlingen naar Jezus – Johannes was in de gevangenis – om Hem een heel duidelijke vraag te stellen: “Zijt Gij de Komende, of hebben wij een ander te verwachten?” (Mt. 11, 3). Het was werkelijk een duister moment … Johannes de Doper verwachtte de Messias met ongeduld en in zijn prediking had hij een sterk beeld van Hem geschilderd, als een rechter die eindelijk het Rijk Gods ging instellen en Zijn volk uitzuiveren, door de goeden te belonen en de slechten te bestraffen. Hij preekt als volgt: “Reeds ligt de bijl aan de wortel van de bomen. Elke boom dus die geen goede vrucht draagt, wordt omgekapt en in het vuur geworpen” (Mt. 3, 10). Nu Jezus Zijn openbaar optreden is begonnen, in een andere stijl, lijdt Johannes omdat hij zich in een tweevoudige duisternis bevindt: het duister van de gevangenis en zijn cel, en de duisternis in zijn hart. Hij begrijpt deze stijl van Jezus niet en wil weten of Hij werkelijk de Messias is of dat hij een ander moet verwachten.
En Jezus’ antwoord lijkt op het eerste zicht niet overeen te stemmen met de vraag van Johannes de Doper. Jezus zegt namelijk: “Gaat aan Johannes zeggen wat gij hoort en ziet: blinden zien en lammen lopen, melaatsen genezen en doven horen, doden staan op en aan armen wordt de Blijde Boodschap verkondigd. Gelukkig is hij die aan Mij geen aanstoot neemt” (Mt. 11, 4-6). Hier wordt de bedoeling van de Heer Jezus duidelijk: Hij antwoordt dat Hij het concrete instrument is van de barmhartigheid van de Vader, dat Hij naar iedereen toegaat, troost en heil brengend en dat Hij zo Gods oordeel manifesteert. Blinden, kreupelen, melaatsen, doven vinden hun waardigheid terug en worden door hun ziekte niet uitgesloten, doden komen terug tot leven terwijl de Blijde Boodschap aan de armen verkondigd wordt. En dat wordt de synthese van Jezus’ optreden die zo de werkzaamheid van God zelf zichtbaar en tastbaar maakt.
De boodschap die de Kerk uit dit verhaal van Jezus’ leven trekt, is heel duidelijk. God heeft Zijn Zoon niet naar de wereld gezonden om de zondaars te straffen en de boosdoeners te verdelgen. Integendeel, aan hen is de uitnodiging tot bekering gericht opdat zij bij het zien van de tekenen van Gods goedheid, de terugweg zouden vinden. Zoals de psalm zegt: “Als Gij zonden blijft gedenken, Heer, wie houdt dan stand? Maar bij U vind ik vergeving, daarom zoekt mijn hart naar U” (Ps. 130, 3-4).
De rechtvaardigheid die Johannes de Doper te midden van zijn prediking plaatst, manifesteert zich bij Jezus in de eerste plaats als barmhartigheid. En de twijfels van de voorloper zijn niets anders dan een anticipatie van de perplexiteit die Jezus door Zijn optreden en woorden zal verwekken. Zo begrijpt men het besluit van Jezus’ antwoord: “Gelukkig is hij die aan Mij geen aanstoot neemt” (Mt. 11, 6). Aanstoot betekent hindernis. Jezus waarschuwt voor een bijzonder gevaar: als de hindernis om te geloven vooral in Zijn daden van barmhartigheid ligt, betekent dit dat men een verkeerde idee over de Messias heeft. Gelukkig daarentegen zij die omwille van Jezus’ daden en woorden, de hemelse Vader verheerlijken.
Jezus’ waarschuwing is altijd actueel: ook vandaag maakt de mens zich een beeld van God dat hem belet Zijn reële aanwezigheid te smaken. Sommigen “knutselen” voor zichzelf een geloof in mekaar dat God herleidt tot de beperkte ruimte van hun verlangens en overtuigingen. Maar dit geloof is geen bekering tot de Heer die zich openbaart; in tegendeel, het belet Hem ons leven en geweten te provoceren. Anderen herleiden God tot een valse afgod: zij gebruiken Zijn heilige Naam om hun belangen of ronduit hun haat en geweld te rechtvaardigen. Voor nog anderen is God slechts een psychologische toevlucht om zich op moeilijke momenten veilig te voelen; het gaat om een geloof dat teruggeplooid is op zichzelf, ondoordringbaar voor de kracht van Jezus’ barmhartige liefde die ons naar de broeders stuurt. Nog anderen beschouwen Jezus gewoon als een goede leraar van morele onderrichtingen, één onder zo vele anderen in de geschiedenis. Tenslotte zijn er die het geloof verstikken in een louter intimistische verhouding met Jezus, en er de missionaire impuls uit weghalen die de wereld en de geschiedenis kunnen veranderen. Wij, Christenen, wij geloven in de God van Jezus Christus en het is ons verlangen in de levende ervaring van Zijn liefdesmysterie te groeien.
Laten wij ons dus engageren om geen enkele hindernis te plaatsen voor de barmhartige werkzaamheid van de Vader, maar vragen wij de gave van een groter geloof opdat ook wij een teken en instrument van de barmhartigheid zouden worden.