H. Paus Johannes Paulus II - 30 december 1987
Volken en enkelingen streven naar hun bevrijding. Het zoeken van de volledige ontwikkeling is het teken van hun verlangen om de veelvuldige obstakels te overwinnen die verhinderen een "meer menselijk leven" te genieten. In de laatste tijd, in de periode die gevolgd is op de publicatie van encycliek H. Paus Paulus VI - Encycliek
Populorum Progressio
Over de ontwikkeling van de volken
(26 maart 1967) heeft zich in sommige delen van de katholieke kerk, vooral in Latijns Amerika, een nieuwe wijze om de problemen van de nood en de onderontwikkeling aan te pakken verspreid die van de bevrijding de fundamentele categorie en het eerst beginsel van actie maakt. De positieve waarden maar ook de afwijkingen en de gevaren van afwijkingen die verbonden zijn met deze vorm van theologische reflectie en uitwerking, zijn op passende wijze aangegeven door het kerkelijke leergezag. Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Instructie over bepaalde aspecten van de "Theologie van de Bevrijding", Libertatis nuntius (6 aug 1984), 1. Voorwoord
Het is goed hieraan toe te voegen dat het verlangen naar bevrijding uit iedere vorm van slavernij, zowel wat de mens als wat de maatschappij betreft, iets edels en waardevols is. Hiernaar streeft juist de ontwikkeling, of liever de bevrijding en de ontwikkeling, rekening houdend met de nauwe band die er tussen deze twee werkelijkheden bestaat. Een louter economische ontwikkeling is niet in staat de mens te bevrijden maar zal er integendeel op uitlopen dat ze hem nog meer tot slaaf maakt. Een ontwikkeling die niet de culturele, transcendente en godsdienstige dimensies van de mens en de maatschappij omvat, draagt in de mate waarin zij het bestaan van die dimensies niet erkent en haar doeleinden en prioriteiten niet daarop richt, nog minder bij tot de echte bevrijding. De mens is alleen geheel vrij als hij zichzelf is, in het volle bezit van zijn rechten en plichten. Hetzelfde moet men van de gehele maatschappij zeggen.
Het voornaamste obstakel dat men moet overwinnen om tot echte bevrijding te komen, zijn de zonde en de structuren welke de zonde invoert naarmate zij zich vermenigvuldigt en uitbreidt Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de verzoening en boete in de zending van de Kerk in deze tijd, Reconciliatio et paenitentia (2 dec 1984), 16 Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Over de christelijke vrijheid en bevrijding, Libertatis conscientia (22 mrt 1986), 38.42.
De vrijheid waarvoor Christus ons vrijgemaakt heeft Vgl. Gal. 5, 1 , spoort ons aan ons te bekeren tot dienaars van allen. Zo neemt het proces van de ontwikkeling en de bevrijding concrete vorm aan in de beoefening van solidariteit of van liefde voor en dienst aan de naaste, vooral aan de armsten: "Waar de waarheid en de liefde ontbreken, loopt het bevrijdingsproces uit op de dood van een vrijheid welke heel haar grond heeft verloren" Congregatie voor de Geloofsleer, Over de christelijke vrijheid en bevrijding, Libertatis conscientia (22 mrt 1986), 34.
De Kerk heeft ook vertrouwen in de mens, ook al kent zij de bedorvenheid waartoe hij in staat is, want zij weet goed dat er ondanks de erfzonde en de zonde die elk kan bedrijven, in de menselijke persoon voldoende kwaliteiten en energie zijn, een fundamentele 'goedheid' Vgl. Gen. 1, 31 omdat hij beeld is van de Schepper en onder de verlossende invloed staat van Christus, "die zich in zekere zin met iedere mens verenigd heeft" Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 22 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Verlosser van de mensen, Redemptor Hominis (4 mrt 1979), 8, en omdat de doeltreffende werking van de heilige Geest "het aardrijk vervult" (Wijsh. 1, 7).
Daarom zijn wanhoop, pessimisme en lijdzaamheid niet te rechtvaardigen. Men moet, zij het met droefheid, zeggen dat, zoals men kan zondigen door egoïsme, door overdreven winsten heerszucht, men ook tekort kan schieten ten opzichte van de dringende noden van scharen mensen die ondergedompeld zijn in de onderontwikkeling, door vrees, door besluiteloosheid en in de grond door lafheid. Wij zijn allen geroepen, ja verplicht het hoofd te bieden aan de ontstellende uitdaging van de laatste decade van het tweede millennium. Ook omdat de dreigende gevaren allen belagen een mondiale economische crisis, een onbegrensde oorlog zonder overwinnaars en overwonnenen. Tegenover een dergelijke bedreiging zal het verschil tussen rijke personen en landen en arme personen en landen weinig betekenis hebben, behalve de grotere verantwoordelijkheid die rust op hem die meer heeft en meer kan.
Maar dit is noch het enige noch het voornaamste motief. De waardigheid van de menselijke persoon staat op het spel, waarvan de verdediging en de bevordering ons door de Schepper zijn toevertrouwd en waartoe de mannen en vrouwen in ieder tijdsgewricht van de geschiedenis op strikte en verantwoordelijke wijze verplicht zijn. Het huidige panorama lijkt, zoals reeds velen min of meer duidelijk bemerken, niet te beantwoorden aan deze waardigheid. Een ieder is geroepen zijn eigen plaats in te nemen in de vredelievende campagne die gevoerd moet worden met vredelievende middelen om de ontwikkeling in vrede te bereiken en de natuur zelf en de ons omringende wereld te redden. Ook de Kerk voelt zich hierin diep verwikkeld en zij hoopt op een gelukkige afloop. Ik wil mij daarom, naar het voorbeeld van Paus Paulus VI met de encycliek H. Paus Paulus VI - Encycliek
Populorum Progressio
Over de ontwikkeling van de volken
(26 maart 1967) H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 5. "Wij zijn ervan overtuigd, dat dit program de sympathie en de steun zal hebben niet alleen van onze katholieke zonen en christelijke broeders, maar evenzeer van alle mensen van goede wil. Daarom roepen wij thans alle mensen plechtig op tot een georganiseerde actie", met eenvoud en nederigheid richten tot allen, mannen en vrouwen, zonder uitzondering, opdat zij overtuigd zijn van de ernst van het huidige ogenblik en van ieders persoonlijke verantwoordelijkheid, door de eigen levensstijl en die van het gezin, door het gebruik van de goederen, door de participatie als burgers, door de bijdrage aan de economische en politieke beslissingen en door de eigen inzet voor de nationale plannen de maatregelen die ingegeven zijn door solidariteit en door de voorkeursliefde voor de armen, uitvoeren. Dat vraagt het ogenblik en vooral de waardigheid van de menselijke persoon, onverwoestbaar beeld van God de Schepper, dat in ieder van ons gelijk is. De kinderen van de Kerk moeten hierbij voorbeeld en gids zijn, want volgens het programma dat Jezus zelf uiteengezet heeft in de synagoge van Nazareth, zijn zij geroepen om "aan armen de Blijde Boodschap te verkondigen, aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden dat zij zullen zien, om verdrukten te laten gaan in vrijheid, om een genadejaar af te kondigen van de Heer" (Lc. 4, 18-19). Het is goed de gewichtige rol te onderstrepen die weggelegd is voor de taken, mannen en vrouwen, zoals opnieuw bevestigd is door de jongste vergadering van de Bisschoppensynode. Aan hen komt het toe de tijdelijke werkelijkheden met christelijke inzet te bezielen en daarmee te tonen dat zij getuigen en bewerkers zijn van vrede en gerechtigheid.
Ik wil mij speciaal richten tot hen die deelhebben aan een echte, zij het onvolledige gemeenschap met ons, door het Sacrament van het Doopsel en door de belijdenis van hetzelfde credo. Ik ben er zeker van dat zowel de zorg die deze encycliek uitdrukt als de beweegredenen die haar bezielen, hun vertrouwd zullen zijn omdat zij geïnspireerd zijn door het evangelie van Jezus Christus. Wij kunnen hierin een nieuwe uitnodiging vinden om eensgezind te getuigen van onze gemeenschappelijke overtuigingen over de God geschapen, door Christus verlost en door de Geest geheiligd is en geroepen om in deze wereld te leven overeenkomstig die waardigheid.
Ik richt deze oproep eveneens tot hen die met ons de erfenis van Abraham, "onze vader in het geloof" Vgl. Rom. 4, 11 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 4, en de traditie van het Oude Testament delen, de Joden, en tot die zoals wij in een rechtvaardige en barmhartige God geloven, de mohammedanen. En hij strekt zich ook uit tot alle volgelingen van de grote wereldgodsdiensten.
De ontmoeting op 27 oktober van vorig jaar te Assisi, de stad van Sint Franciscus, om te bidden voor de vrede en om ons daartoe te verbinden ieder in trouw aan de eigen godsdienstige belijdenis heeft aan allen duidelijk gemaakt hoezeer de vrede en de noodzakelijke voorwaarde daarvoor, de ontwikkeling van "heel de mens en van alle mensen", ook een godsdienstig vraagstuk zijn, en hoe de volledige verwezenlijking van beide afhangt van de trouw aan onze roeping als gelovige mannen en vrouwen. Want zij hangt vooral van God af.
Niets van al wat men kan en moet doen door middel van de vereende krachten van allen en van de goddelijke genade op een bepaald ogenblik van de geschiedenis om het leven van de mensen "meer menselijk" te maken, zal verloren gaan of vergeefs geweest zijn, ook al is het onvolmaakt en voorlopig. Dit leert het Tweede Vaticaans Concilie in een verhelderende tekst van de constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Gaudium et Spes
Over de Kerk in de wereld van deze tijd
(7 december 1965).
"Het goed van de menselijke waardigheid, van de broederlijkheid en de vrijheid, al deze goede vruchten dus van onze natuur en onze inspanning, zullen wij, nadat wij ze in de Geest van de Heer en volgens zijn opdracht op aarde gepropageerd hebben, later weer terugvinden, dan gezuiverd van elke smet, transparant en omgevormd, wanneer Christus aan de vader een eeuwig, een allen en alles omvattend Rijk zal teruggeven... Op deze aarde is dat Rijk al op een gesluierde wijze aanwezig" 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 39.
Het Rijk Gods komt nu vooral tegenwoordig door de viering van het sacrament van de Eucharistie dat het offer van de Heer is. In deze viering worden de vruchten van de aarde en van het werk van de mens, brood en wijn, op mysterieuze maar reële en substantiële wijze door de werking van de heilige Geest en de woorden van de bedienaar veranderd in het Lichaam en Bloed van onze Heer Jezus Christus, Zoon van God en Zoon van Maria, door wie het Rijk van de Vader midden onder ons gekomen is. De goederen van deze wereld en het werk van onze handen, brood en wijn, dienen voor de komst van het definitieve Rijk, daar de Heer ze door zijn Geest in zich opneemt, om zichzelf en ons met zich aan de Vader aan te bieden in de hernieuwing van zijn enig offer dat het Rijk van God anticipeert en de uiteindelijke komst ervan aankondigt. Zo verenigt de Heer door de Eucharistie, sacrament en offer, ons met zich en met elkaar in een band die sterker is dan elke natuurlijke band; en Hij zendt ons zo verenigd uit in heel de wereld om door ons geloof en onze werken te getuigen van de liefde van God, om de komst van zijn Rijk voor te bereiden en dit te anticiperen, zij het in de schaduwen van de huidige tijd. Als deelnemers aan de Eucharistie zijn wij geroepen om door middel van dit sacrament de diepe zin te ontdekken van onze activiteit in deze wereld ten gunste van de ontwikkeling en de vrede; en om daardoor de kracht te ontvangen om ons steeds edelmoediger in te zetten naar het voorbeeld van Christus die in dat sacrament zijn leven geeft voor zijn vrienden. Vgl. Joh. 15, 13 Onze persoonlijke inspanning zal, zoals die van Christus en in vereniging daarmee, niet nutteloos zijn maar zeker vruchtbaar.
In dit Mariajaar dat ik heb willen uitroepen opdat de katholieke gelovigen steeds meer naar Maria kijken die ons voorgaat op de pelgrimstocht van het geloof Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 58 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Moeder van de Verlosser, Redemptoris Mater (25 mrt 1987), 5-6 en met moederlijke zorg voor ons ten beste spreekt bij haar Zoon, onze Verlosser, wil ik aan haar en aan haar voorspraak het moeilijke ogenblik van de huidige wereld toevertrouwen, alsmede de inspanningen die verricht worden en zullen worden, dikwijls met veel lijden, om bij te dragen tot de ware ontwikkeling van de volken, voorgesteld en aangekondigd door mijn voorganger Paulus VI.
Zoals de christelijke vroomheid altijd heeft gedaan, leggen wij aan de allerheiligste Maagd de moeilijke persoonlijke situaties voor, opdat zij ze aan haar Zoon voorlegt en van Hem verkrijgt dat ze verlicht en veranderd worden. Maar wij leggen haar ook de maatschappelijke situaties en de internationale crisis voor met hun zorgwekkende aspecten van nood, werkloosheid, voedselgebrek, verachting van de mensenrechten, wapenwedloop, situaties of gevaren van gedeeltelijke en totale conflicten. Dat alles willen wij op kinderlijke wijze voor haar "barmhartige ogen" leggen, terwijl wij nogmaals met geloof en hoop de oude antifoon herhalen: "Heilige Moeder van God, versmaad onze gebeden niet in onze nood, maar verlos ons altijd van alle gevaren, o glorierijke en gezegende Maagd."
De allerheiligste Maria, onze Moeder en Koningin, is zij die zich tot haar Zoon keerde en zei: "Zij hebben geen wijn meer" (Joh. 2, 3), ook zij die God de Vader looft opdat "Hij heersers hun troon ontneemt, maar de geringen verheft, die hongeren overlaadt met gaven en rijken heenzendt met lege handen" (Lc. 1, 52-53). Haar moederlijke zorg bekommert zich om de persoonlijke en sociale aspecten van het leven van de mensen op aarde Vgl. H. Paus Paulus VI, Apostolische Exhortatie, Over de vernieuwing van de Maria-verering in liturgie en persoonlijke beleving, Marialis Cultus (2 feb 1974), 37 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Homilie, Heiligdom van Onze Vrouw van Zapopán, Mexico (30 jan 1979), 4.
Voor het aanschijn van de allerheiligste Drie-eenheid vertrouw ik aan Maria toe wat ik in deze encycliek heb uiteengezet om allen uit te nodigen na te denken over en zich daadwerkelijk in te zetten voor echte ontwikkeling van de volkeren zoals doeltreffend uitgedrukt wordt door het gebed van de mis voor de vooruitgang van de volkeren:
"God, aan U danken alle volken één en dezelfde oorsprong, en Gij hebt ze voor U willen maken tot één groot gezin. Beziel alle mensen met uw brandende liefde, en wek in hen het verlangen naar een rechtvaardige vooruitgang van hun broeders en zusters. Laat door uw rijke gaven die Gij ons allen ter beschikking stelt, ieders persoonlijkheid tot volle ontplooiing komen, en laat billijkheid en recht onverdeeld heersen in de menselijke samenleving" H. Paus Paulus VI, Apostolische Constitutie, ex Decr. Sacr. Oec. Conc. Vat. II instauratum, auctoritate Pauli PP. VI promulgatum, ed. typica, Missale Romanum (3 apr 1969). Gebed van de Mis "voor de vooruitgang van de volkeren".
Dit vraag ik tot besluit in naam van alle broeders en zusters, aan wie ik bij wijze van groet en wens een speciale zegen zend.
Gegeven te Rome, bij sint Pieter
op 30 december van het jaar 1987
het tiende van mijn pontificaat.Paus Johannes Paulus II