H. Paus Johannes Paulus II - 30 december 1987
De ontwikkelingslanden worden onderdeel van een mechanisme, van een gigantisch raderwerk, in plaats van zelfstandige naties die zich bekommeren om de eigen vooruitgang naar een rechtvaardige deelname aan de goederen en diensten die voor allen bestemd zijn. Dat gebeurt ook vaak op het gebied van de sociale communicatiemiddelen, die meestal beheerd worden door centra in het noordelijke deel van de wereld, niet altijd de vereiste aandacht schenken aan de prioriteiten en problemen van die landen, hun culturele fysionomie niet eerbiedigen, niet zelden een vertekend beeld van het leven en van de mens opdringen en zo niet beantwoorden aan de eisen van de echte ontwikkeling.
Elk van beide blokken bergt op eigen wijze in zich de neiging tot imperialisme, zoals men pleegt te zeggen, of tot vormen van neokolonialisme; een gemakkelijke verleiding waarvoor men niet zelden bezwijkt, zoals ook de recente geschiedenis leert.
Dat is een abnormale situatie, die het gevolg is van een oorlog en een angst, welke om redenen van eigen veiligheid opgeblazen is tot ongeoorloofde proporties, en die het elan van de samenwerking en de solidariteit van allen voor het algemeen welzijn van de mensheid verarmt, vooral ten nadele van vredelievende volken, die belemmerd worden in hun recht op toegang tot de goederen die voor alle mensen bestemd zijn.
Zo gezien is de huidige verdeeldheid in de wereld een direct obstakel voor de echte verandering van de condities van onderontwikkeling in de ontwikkelingslanden of in de minder ontwikkelde landen. Maar de volken leggen zich niet altijd neer bij hun lot. Bovendien lijken de behoeften van een economie die verstikt wordt door de militaire uitgaven, bureaucratie en intrinsieke ondoeltreffendheid, nu processen op gang te brengen die de tegenstelling minder star en het aangaan van een vruchtbare dialoog en van echte samenwerking voor de vrede gemakkelijker zouden kunnen maken.