Joseph Kardinaal Ratzinger - 18 mei 2001
Ter toepassing van de kerkelijke wet, die in artikel 52 van de H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Constitutie
Pastor Bonus
Over de hervorming van de Romeinse Curie
(28 juni 1988) zegt: “{De Congregatie voor de Geloofsleer} behandelt delicten die tegen het geloof en ook meest zware delicten die tegen de zeden of bij de viering van de Sacramenten zijn begaan, die aan haar zijn voorgelegd, en - als dat nodig is - gaat zij voort tot het verklaren of opleggen van canonieke straffen volgens de norm van het gemene en het eigen recht” H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Constitutie, Over de hervorming van de Romeinse Curie, Pastor Bonus (28 juni 1988), 52, was het eerst en vooral noodzakelijk de wijze van proces te bepalen betreffende de delicten tegen het geloof. Dit is gebeurd met de normen, getiteld ‘Congregatie voor de Geloofsleer
Agendi ratione in doctrinarum examine
Decreet over doctrinaire onderzoeken (29 juni 1997)’, geratificeerd en bevestigd door Paus Johannes Paulus II, met de artikels 28-29, samen goedgekeurd in forma specifica. Congregatie voor de Geloofsleer, Decreet over doctrinaire onderzoeken, Agendi ratione in doctrinarum examine (29 juni 1997), 28-29
Ongeveer tezelfdertijd heeft de Congregatie voor de Geloofsleer in een commissie ‘ad hoc’ zich toegelegd op de zorgvuldige studie van de canons over de delicten, zowel in de Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) als ook in de Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991), om “de meest zware delicten die tegen de zeden of bij de viering van de Sacramenten zijn begaan” te bepalen en om ook de bijzondere, procedure-normen “om kerkrechterlijke sancties af te kondigen en op te leggen” te vervolmaken, aangezien de Instructie Heilig Officie
Crimen sollicitationis
Over het omgaan met gevallen van pedofilie door geestelijken (16 maart 1962), welke tot nu toe van kracht was en gepubliceerd door de Allerheiligste Congregatie van het Heilig Officie op 16 maart 1962 , herzien moest worden na de afkondiging van het nieuwe Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983).
Na een aandachtig onderzoek van de wensen en de gepaste consultaties heeft de commissie dit werk eindelijk voltooid. De vaders van de Congregatie voor de Geloofsleer hebben dit werk nog nauwkeuriger onderzocht en aan de Paus voorgelegd de conclusies omtrent de bepaling van de meest zware delicten en omtrent de wijze van procedure in het afkondigen of opleggen van sancties. Dit alles blijft stevig binnen de exclusieve competentie van dezelfde Congregatie als apostolisch Tribunaal. Al deze zaken zijn door de Paus goedgekeurd, bevestigd en afgekondigd geworden door de Apostolische Brief, gegeven in de vorm van een motu proprio, H. Paus Johannes Paulus II - Motu Proprio
Sacramentorum sanctitatis tutela
Afkondiging van de normen betreffende de meest ernstige delicten, voorbehouden aan de Congregatie voor de Geloofsleer
(30 april 2001).
De meest zware delicten zowel inzake de viering van de sacramenten als tegen de moraal, voorbehouden aan de Congregatie voor de Geloofsleer, zijn:
Het recht op beroep tegen de uitspraak van eerste instantie, zowel van de kant van de aangeklaagde of van zijn verdediger als van de kant van de ‘promotor iustitiae’ verblijft enkel en als geldig bij het hoogste Tribunaal van dezelfde Congregatie.
In de tribunaals opgericht door de ordinarii of oversten kunnen voor deze gevallen enkel priesters geldig de taak van rechter, ‘promotor iustitiae’, notaris of verdediger bekleden. Wanneer de zaak in het tribunaal op enigerlei wijze besloten is, worden alle stukken van de zaak ex officio als allereerste naar de Congregatie voor de Geloofsleer overgebracht.
Alle tribunalen van de Latijnse Kerk en van de Oosterse katholieke Kerken worden gehouden de canons betreffende delicten en straffen als ook deze over het strafrecht in hun respectievelijke wetboeken na te volgen, samen met de speciale normen die geval per geval zullen gegeven worden door de Congregatie voor de Geloofsleer. Beide dienen in alle gevallen toegepast te worden.
De zaken van deze aard zijn onderworpen aan het pauselijk geheim.
Met deze brief, verzonden per mandaat van de Paus aan alle bisschoppen van de katholieke Kerk, aan de algemene oversten van clericale, religieuze instituten van pauselijk recht en van gemeenschappen van clericaal, apostolisch leven van pauselijk recht en aan andere, belanghebbende ordinari en oversten, is het niet enkel de wens dat de meest zware delicten helemaal vermeden worden maar vooral dat, omwille van de heiligheid van de clerus en van de gelovigen, welke ook door middel van noodzakelijke sancties dient bevorderd te worden, van de kant van de ordinari en oversten er een innige, pastorale zorg zal plaatsvinden.
Rome, vanuit de Congregatie voor de Geloofsleer 18 mei 2001
Joseph Kardinaal Ratzinger,
Prefect
Tarcisius Bertone S.D.B.,
Secretaris