Paus Benedictus XVI - 30 september 2010
Een ander belangrijk thema dat gedurende de synode naar voren is gekomen en waarop ik nu de aandacht wil vestigen, is de interpretatie van de Heilige Schrift in de Kerk. Juist het intrinsieke verband tussen Woord en geloof maakt duidelijk dat een authentieke hermeneutiek van de bijbel alleen maar kan plaats vinden binnen het geloof van de Kerk, dat in het ja van Maria zijn model heeft. De heilige Bonaventura zegt naar aanleiding hiervan dat er zonder het geloof geen sleutel is om tot de heilige tekst te naderen: “Dit is de kennis van Jezus Christus, uit wie, als een bron, de zekerheid en het begrip van heel de Heilige Schrift voortkomen. Daarom is het onmogelijk dat iemand tot de kennis daarvan komt als hij niet eerst het ingegeven geloof van Christus heeft, dat een lamp, poort en ook fundament is van heel de Heilige Schrift”. H. Bonaventura, Breviloquium. Prol.: Opera Omnia, V, Quaracchi 1891, pp. 201-202 En de heilige Thomas van Aquino stelt met nadruk, de heilige Augustinus citerend: “Ook de letter van het evangelie doodt als de innerlijke, genezende genade van het geloof ontbreekt”. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. Ia-IIae, q. 106, a. 2
Dit vergunt het ons te herinneren aan een fundamenteel criterium van de Bijbelse hermeneutiek: de plaats van oorsprong van de interpretatie van de Schrift is het leven van de Kerk. Deze bewering verwijst niet naar de Kerk als een extrinsiek criterium waarnaar de exegeten zich moeten plooien, maar komt voort uit de werkelijkheid zelf van de Schrift en door de wijze waarop zij in de tijd tot stand is gekomen. Immers, “de geloofstradities vormden de levende omgeving waarin de literaire activiteit van de auteurs van de Heilige Schrift zich invoegt. Dit zich invoegen hield ook in een deelname aan het liturgisch leven en de uiterlijke activiteit van de gemeenschappen, aan hun cultuur en de wederwaardigheden van hun historische bestemming. De interpretatie van de Heilige Schrift vereist daarom op gelijke wijze een deelname van de exegeten aan heel het leven en heel het geloof van de gelovende gemeenschap van hun tijd”.86 “Omdat de Heilige Schrift in dezelfde Geest moet worden gelezen en verklaard waarin zij is geschreven”, 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 12 is het bijgevolg noodzakelijk dat exegeten, theologen en het volk van God haar moeten benaderen voor wat zij werkelijk is, als Woord van God, dat zich aan ons meedeelt door menselijke woorden Vgl. 1 Tess. 2, 13 . Dit is een constant en impliciet gegeven in de Bijbel zelf: “geen profetie van de Schrift laat eigenmachtige uitleg toe. Want profetie is nooit voortgekomen uit menselijke aandrift, door de Heilige Geest gedreven hebben mensen gesproken van Godswege” (2 Pt. 1, 20-21). Het is overigens juist het geloof van de Kerk dat in de Bijbel het Woord van God herkent; zoals op bewonderenswaardige wijze de heilige Augustinus zegt: “Ik zou niet in het Evangelie geloven als het gezag van de katholieke Kerk mij niet daartoe zou brengen”. H. Augustinus, Contra epistulam Manichaei quam vocant fundamenti. V, 6: PL 42, 176 De Heilige Geest, die het leven van de Kerk bezielt, is het die ons in staat stelt om de Schrift op authentieke wijze te interpreteren. De Bijbel is het boek van de Kerk en zij is ingebed in het leven van de Kerk en daarom ontstaat hieruit de ware hermeneutiek.
De heilige Hiëronymus herinnert eraan dat wij nooit alleen de Heilige Schrift kunnen lezen. Wij vinden teveel gesloten deuren en komen gemakkelijk tot dwalingen. De bijbel is geschreven door het volk van God en voor het volk van God onder inspiratie van de Heilige Geest. Alleen in deze gemeenschap met het volk van God kunnen wij werkelijk als collectief doordringen tot kern van de waarheid die God zelf ons wil zeggen. Vgl. Paus Benedictus XVI, Audiëntie, 58ste catechese in de serie "Christus en Zijn Kerk", H. Hieronymus (2) - zijn werken (14 nov 2007), 4 De grote geleerde, voor wie “het niet kennen van de Schrift het niet kennen van Christus is”, H. Hieronymus, Commentariorum in Isaiam libri. Prol.: PL 24, 17 zegt dat de kerkelijke dimensie van de interpretatie van de bijbel niet een eis is die van buiten wordt opgelegd: het Boek is nu juist de stem van het pelgrimerende volk van God en alleen in het geloof van dit volk zijn wij om zo te zeggen in de juiste toonsoort om de Heilige Schrift te begrijpen. Een authentieke interpretatie van de Bijbel moet altijd in harmonische overeenstemming zijn met het geloof van de katholieke Kerk. De heilige Hiëronymus richtte zich als volgt tot een priester: “Houd stevig vast aan de traditionele leer die u is geleerd, opdat u volgens de gezonde leer kunt aansporen en hen kunt weerleggen die deze tegenspreken”. H. Hieronymus, Epistolarium. 52, 7: CSEL 54, S. 426
Een benadering van de heilige tekst die afziet van het geloof, kan interessante elementen aan de hand doen door stil te staan bij de structuur van de tekst en de vormen ervan; een dergelijke poging zou echter onvermijdelijk alleen maar inleidend en structureel onaf zijn. Immers, zoals door de Pauselijke Bijbelcommissie is gesteld en in de moderne hermeneutiek algemeen als beginsel is aanvaard, “is een juiste kennis van de tekst van de bijbel slechts toegankelijk voor degene die een ervaren affiniteit heeft met datgene waarover de tekst spreekt”. Pauselijke Bijbelcommissie, Interpretatie van de Bijbel in de Kerk (15 apr 1993), 56-57 Dit alles legt de nadruk op de relatie tussen het geestelijk leven en de hermeneutiek van de Schrift. “Immers, met het groeien van het leven in de Geest groeit in de lezer ook het begrip van de werkelijkheid waarover de tekst van de Bijbel spreekt”. Pauselijke Bijbelcommissie, Interpretatie van de Bijbel in de Kerk (15 apr 1993). II, A,2: Ench. Vat. 13, nr. 2991 De intensiteit van een authentieke kerkelijke ervaring kan alleen maar een authentiek gelovig begrip ten opzichte van het Woord van God vergroten; omgekeerd moet men zeggen dat een gelovig lezen van de Schrift het kerkelijk leven zelf doet groeien. Op grond hiervan kunnen wij de bekende woorden van de heilige Gregorius de Grote op een nieuwe wijze verstaan: “de goddelijke woorden vergroeien met wie ze leest”. H. Paus Gregorius de Grote, Homilieën over Ezechiël, In Ezechielem Homiliae. I, VII, 8: PL 76, 843 D. Zo staat het luisteren naar het Woord van God aan het begin van de kerkelijke gemeenschap met allen die onderweg zijn in het geloof en doet deze groeien.
“De studie van de Heilige Schrift moet als het ware de ziel vormen van de heilige theologie” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 24 Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de studie van de Heilige Schrift, Providentissimus Deus (18 nov 1893), 45-47 Vgl. Paus Benedictus XV, Encycliek, Over de H. Hieronymus, Spiritus Paraclitus (15 sept 1920). Pars III: AAS 12 (1920), 385-422: deze woorden van de dogmatische constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Dei Verbum
Over de Goddelijke openbaring
(18 november 1965) zijn ons in deze jaren steeds vertrouwder geworden. Wij kunnen zeggen dat men in de tijd na het Tweede Vaticaans Concilie, voor wat de theologische en exegetische studie betreft, herhaaldelijk heeft verwezen naar deze woorden als symbool van de hernieuwde belangstelling voor de Heilige Schrift. Ook de 12e vergadering van de Bisschoppensynode heeft vaak verwezen naar deze bekende uitspraak om met betrekking tot de heilige tekst de relatie aan te geven tussen historisch onderzoek en hermeneutiek van het geloof. In dit perspectief hebben de synodevaders met vreugde erkend dat de studie van het woord van God in de Kerk gedurende de laatste decennia is toegenomen en hebben ze hun hartelijke dank tot uitdrukking gebracht aan de talrijke exegeten en theologen die met hun toewijding, inzet en bekwaamheid een wezenlijke bijdrage hebben geleverd en leveren aan een beter begrip van de Schrift door zich bezig te houden met de complexe problemen waarvoor onze tijd het Bijbelonderzoek stelt. Vgl. Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 26 Gevoelens van oprechte dankbaarheid ook voor al de leden van de Pauselijke Bijbelcommissie die elkaar in deze jaren zijn opgevolgd en die in nauwe samenwerking met de Congregatie voor de Geloofsleer hun gekwalificeerde bijdragen blijven leveren door zich bezig te houden met bijzondere problemen die op het bestuderen van de Heilige Schrift betrekking hebben. De synode heeft bovendien de behoefte gevoeld om na te denken over de stand van de huidige bijbelstudie en haar belang op theologisch gebied. Van een vruchtbare relatie tussen exegese en theologie hangt immers voor een groot gedeelte de pastorale doeltreffendheid van het kerkelijk handelen en het geestelijk leven van de gelovigen af. Daarom vind ik het belangrijk enkele overwegingen te hernemen die in de gevoerde discussie over dit thema bij de werkzaamheden van de synode naar voren zijn gekomen.
Het is vóór alles noodzakelijk het nut te erkennen dat in het leven van de Kerk is voortgekomen uit de historisch-kritische exegese en de andere methoden van tekstanalyse die zich recentelijk hebben ontwikkeld. Vgl. Pauselijke Bijbelcommissie, Interpretatie van de Bijbel in de Kerk (15 apr 1993). A-B: Ench. Vat. 13, nr. 2846-3150. Voor de katholieke opvatting over de Heilige Schrift is de aandacht voor deze methoden onmisbaar en verbonden met het realisme van de menswording: “Deze noodzaak is het gevolg van het christelijk principe, zoals dat is geformuleerd in het Evangelie volgens Johannes 1,11: Verbum caro factum est. (Joh. 1, 11) Het historische feit is een essentiële dimensie van het christelijk geloof. De heilsgeschiedenis is niet een mythologie, maar een ware geschiedenis en dient daarom te worden bestudeerd met de methoden van serieus historisch onderzoek”. Paus Benedictus XVI, Toespraak, Bij het begin van de 14e algemene bijeenkomst bij het begin van de beraadslagingen, Reflexie over het thema van de 12e Bisschoppensynode (14 okt 2008), 1 Vgl. Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 25 Daarom vereist het bestuderen van de Bijbel de kennis en het juiste gebruik van deze onderzoeksmethoden. Weliswaar is in wetenschappelijke kring de gevoeligheid hiervoor in de moderne tijd sterker geworden, zij het niet overal in gelijke mate, toch is er in de gezonde kerkelijke overlevering altijd liefde geweest voor het bestuderen van de “letter”. Het zij voldoende hier te herinneren aan de monastieke cultuur waaraan wij uiteindelijk het fundament van de Europese cultuur hebben te danken, aan de oorsprong waarvan de belangstelling voor het woord staat. Het verlangen naar God sluit de liefde in voor het woord in al zijn dimensies: “daar in het woord van de Bijbel God onderweg is naar ons en wij naar Hem, moet men leren door te dringen tot het geheim van de taal, haar leren begrijpen in haar structuur en haar wijze van uitdrukken. Zo worden juist vanwege het zoeken naar God de profane wetenschappen belangrijk die ons de wegen wijzen naar de taal.” Paus Benedictus XVI, Toespraak, Bij het begin van de 14e algemene bijeenkomst bij het begin van de beraadslagingen, Reflexie over het thema van de 12e Bisschoppensynode (14 okt 2008), 1 Paus Benedictus XVI, Toespraak, Collège des Bernardins, Parijs, Tot de vertegenwoordigers van de wereld van de cultuur (12 sept 2008), 3
Het levende leergezag van de Kerk waaraan het toekomt “op authentieke wijze het geschreven en overgeleverde woord van God te verklaren”, 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 10 heeft met wijze evenwichtigheid een bijdrage geleverd met betrekking tot het juiste standpunt dat dient te worden ingenomen ten opzichte van het introduceren van nieuwe methoden van historische analyse. In het bijzonder verwijs ik hier naar de encyclieken Paus Leo XIII - Encycliek
Providentissimus Deus
Over de studie van de Heilige Schrift
(18 november 1893) van Paus Leo XIII en Paus Pius XII - Encycliek
Divino afflante Spiritu
Over de bevordering van de studie van de Heilige Schrift
(30 september 1943) van Paus Pius XII. Het was mijn eerbiedwaardige voorganger Johannes Paulus II die ter gelegenheid van respectievelijk de honderdste en vijftigste verjaardag van hun promulgatie Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Bij gelegenheid van het eerste eeuwfeest van de Encycliek "Providentissimus Deus" en de 50e verjaardag van de Encycliek "Divino Afflante Spiritu" (23 apr 1993) herinnerde aan het belang van deze documenten voor de exegese en de theologie. De bijdrage van Paus Leo XIII had de verdienste dat zij de katholieke interpretatie van de Bijbel beschermde tegen de aanvallen van het rationalisme zonder echter haar toevlucht te nemen tot een spirituele betekenis los van de geschiedenis. Zonder te vluchten voor de wetenschappelijke kritiek wantrouwde zij alleen “vooropgezette meningen die voorgeven zich op de wetenschap te baseren, maar in werkelijkheid op slinkse wijze de wetenschap de grenzen van haar gebied doen overschrijden. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Bij gelegenheid van het eerste eeuwfeest van de Encycliek "Providentissimus Deus" en de 50e verjaardag van de Encycliek "Divino Afflante Spiritu" (23 apr 1993), 4 Paus Pius XII werd daarentegen geconfronteerd met de aanvallen van de aanhangers van een zogenaamde mystieke exegese, die welke wetenschappelijke benadering dan ook afwees. De encycliek Paus Pius XII - Encycliek
Divino afflante Spiritu
Over de bevordering van de studie van de Heilige Schrift
(30 september 1943) heeft met grote fijngevoeligheid vermeden om het idee te laten ontstaan van een dichotomie tussen “wetenschappelijke exegese” voor apologetisch gebruik en “geestelijke interpretatie, voorbehouden aan intern gebruik” en bevestigt integendeel zowel de “theologische draagwijdte van de letterlijke, methodisch gedefinieerde betekenis”, als het feit dat het “bepalen van de geestelijke betekenis (...) tot het gebied van de exegetische wetenschap hoort.” H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Bij gelegenheid van het eerste eeuwfeest van de Encycliek "Providentissimus Deus" en de 50e verjaardag van de Encycliek "Divino Afflante Spiritu" (23 apr 1993), 5 Zo wijzen beide documenten “een breuk tussen het menselijke en het goddelijke, tussen wetenschappelijk onderzoek en de visie van het geloof” af. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Bij gelegenheid van het eerste eeuwfeest van de Encycliek "Providentissimus Deus" en de 50e verjaardag van de Encycliek "Divino Afflante Spiritu" (23 apr 1993), 5 Dit evenwicht is later vervolgens tot uitdrukking gebracht in het document van de Pauselijke Bijbelcommissie van 1993: “Bij hun interpretatiewerkzaamheden moeten de katholieke exegeten nooit vergeten dat hetgeen zij interpreteren het Woord van God is. Hun taak houdt niet op, wanneer zij eenmaal de bronnen hebben onderscheiden, de vormen hebben bepaald of literaire procedés hebben verklaard. Het doel van hun werk wordt slechts dan bereikt, wanneer zij de betekenis van de tekst van de bijbel hebben verhelderd als Woord van God voor vandaag”. Pauselijke Bijbelcommissie, Interpretatie van de Bijbel in de Kerk (15 apr 1993), 87-89
Tegen deze achtergrond kan men deze belangrijke principes van de interpretatie van de katholieke exegese meer waarderen, zoals die tot uitdrukking worden gebracht door het Tweede Vaticaans Concilie, vooral in de dogmatische constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Dei Verbum
Over de Goddelijke openbaring
(18 november 1965): “Aangezien God in de Heilige Schrift door mensen op menselijke wijze heeft gesproken, moet de schriftverklaarder, om te doorzien wat Hij ons heeft willen meedelen, aandachtig onderzoeken wat de gewijde schrijvers werkelijk hebben bedoeld uit te drukken en wat God door hun woorden heeft willen bekend maken”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 12 Enerzijds onderstreept het Concilie het bestuderen van de literaire genres en de contextualisering om de betekenis te begrijpen, zoals die door de gewijde schrijvers is verstaan. Anderzijds geeft de dogmatische constitutie drie basiscriteria aan om rekening te houden met de goddelijke dimensie van de bijbel, omdat de Schrift moet worden geïnterpreteerd in de Geest waarin zij is geschreven:
“Alleen daar waar met de twee methodologische niveaus, het historisch-kritische en het theologische, rekening wordt gehouden, kan men spreken van een theologische exegese – een exegese die past bij het Boek”. Vgl. Paus Benedictus XVI, Toespraak, Bij het begin van de 14e algemene bijeenkomst bij het begin van de beraadslagingen, Reflexie over het thema van de 12e Bisschoppensynode (14 okt 2008), 1 Vgl. Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 25
De synodevaders hebben terecht gesteld dat het positieve resultaat dat het gebruik van het moderne historisch-kritische onderzoek heeft opgeleverd, onmiskenbaar is. Terwijl de huidige academische, ook katholieke, exegese, wat de historisch-kritische methode betreft, ook met inbegrip van de meest recente aanvullingen, op hoog niveau werkzaam is, is het gepast een vergelijkbaar bestuderen van de theologische dimensie van de Bijbelteksten te eisen, opdat de verdieping verder gaat overeenkomstig de drie elementen die worden aangegeven door de dogmatische constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Dei Verbum
Over de Goddelijke openbaring
(18 november 1965). Vgl. Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 25
Wat dit betreft, is het noodzakelijk om in onze tijd het ernstige risico te signaleren van een dualisme dat men creëert bij de benadering van de Heilige Schrift. Immers, wanneer men de twee niveaus waarop men de bijbel benadert, onderscheidt, dan wil men deze daarmee volstrekt niet van elkaar scheiden, noch tegenover elkaar stellen, noch eenvoudigweg naast elkaar stellen. Zij hebben alleen maar recht van bestaan, indien zij elkaar wederzijds bevruchten. Helaas is niet zelden het gevolg van een onvruchtbare scheiding tussen de twee benaderingen dat exegese en theologie vreemd tegenover elkaar komen te staan “ook op het hoogste academische niveau”. Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 27 Ik zou hier de meest onrustbarende gevolgen willen vermelden die dienen te worden vermeden.
Dit alles kan alleen maar negatief uitwerken op het geestelijk leven en de pastorale activiteit; “het gevolg van de afwezigheid van het tweede methodologische niveau is dat er een diepe kloof is ontstaan tussen wetenschappelijke exegese en lectio divina. Juist hieruit komt soms ook bij de voorbereiding van de homilie een vorm van perplexiteit voort. Vgl. Paus Benedictus XVI, Toespraak, Bij het begin van de 14e algemene bijeenkomst bij het begin van de beraadslagingen, Reflexie over het thema van de 12e Bisschoppensynode (14 okt 2008), 3 Vgl. Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 26 Bovendien moet erop worden gewezen dat een dergelijk dualisme soms ook op de weg van de intellectuele vorming van sommige kandidaten voor kerkelijke ambten onzekerheid en weinig vastheid verschaft. Vgl. Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 27 Per slot van rekening “kan de Schrift niet de ziel zijn van de theologie, waar de exegese geen theologie is. En waar de theologie in wezen geen interpretatie van de Schrift in de Kerk is, heeft daarentegen deze theologie geen fundament”. Paus Benedictus XVI, Toespraak, Bij het begin van de 14e algemene bijeenkomst bij het begin van de beraadslagingen, Reflexie over het thema van de 12e Bisschoppensynode (14 okt 2008), 3 Daarom is het noodzakelijk opnieuw meer aandacht te schenken aan de aanwijzingen in dezen die worden gegeven door de dogmatische constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Dei Verbum
Over de Goddelijke openbaring
(18 november 1965).
Ik geloof dat hetgeen door paus Johannes Paulus II over dit onderwerp is geschreven in de encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Fides et Ratio
Over de verhouding van Geloof en Rede
(14 september 1998) een bijdrage kan leveren aan een vollediger begrip van de exegese en dus van haar relatie tot de gehele theologie. Hij stelde immers dat men niet “het gevaar” moet onderschatten “dat schuilt in de opzet om de waarheid van de Heilige Schrift naar voren te brengen met gebruik van slechts één methode, en daarbij de noodzaak van exegese in ruimere zin te negeren, terwijl die toch de volle betekenis van de teksten laat vinden, samen met de hele Kerk. Allen die zich aan de bijbelstudie wijden moeten steeds voor ogen houden dat ook aan de verschillende hermeneutische methoden een filosofische opvatting ten grondslag ligt: die moet vóór haar toepassing op de heilige teksten grondig beproefd worden”. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de verhouding van Geloof en Rede, Fides et Ratio (14 sept 1998), 49-50
Deze vooruitziende bespiegeling maakt het ons mogelijk te zien hoe bij een hermeneutische benadering van de Heilige Schrift de juiste relatie tussen geloof en rede op het spel staat. Geseculariseerde hermeneutiek van de Heilige Schrift wordt immers bedreven door een rede die structureel niets wil weten van de mogelijkheid dat God binnenkomt in het leven van de mensen en dat Hij in menselijke woorden tot de mensen spreekt. Ook in dit geval is het daarom noodzakelijk ertoe uit te nodigen om de reikwijdte van de eigen rationaliteit te verbreden. Vgl. Paus Benedictus XVI, Toespraak, Tot de deelnemers aan het vierde algemene vergadering van de Italiaanse Kerkprovincie - Jaarbeurshal te Verona, Het getuigenis van de verrezen Christus - Over de aanwezigheid van de Kerk in de samenleving (19 okt 2006) Daarvoor zal men bij het gebruik van de methode van de historische analyse moeten vermijden dat men daar waar deze zich voordoen, criteria overneemt die bij voorbaat de openbaring van God in het leven van de mensen uitsluiten. De eenheid van de twee niveaus van het interpreteren van de Heilige Schrift veronderstelt uiteindelijk een harmonie tussen geloof en rede. Enerzijds is er een geloof nodig dat door een passende relatie met de juiste rede nooit ontaardt in fideïsme, dat een fundamentalistische lezing van de Schrift zou begunstigen. Anderzijds is er een rede noodzakelijk die bij het onderzoek naar de in de bijbel aanwezige historische elementen open blijft staan en niet a priori alles afwijst wat de eigen maat te boven gaat. Overigens zal de godsdienst van de mens geworden Logos de mens die de waarheid van de uiteindelijke zin van het eigen leven en van de geschiedenis zoekt, alleen maar meer als ten diepste redelijk voorkomen.
Een veelbetekenende bijdrage aan een herstel van een adequate hermeneutiek van de Schrift, zoals dat is bepaald in de vergadering van de synode, komt ook van een hernieuwd luisteren naar de kerkvaders en hun exegetische benadering. Vgl. Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 6 De kerkvaders laten ons ook vandaag nog een theologie van grote waarde zien, omdat in het middelpunt hiervan het bestuderen van de Heilige Schrift in haar geheel staat. De vaders zijn immers op de eerste plaats en in wezen “commentatoren van de Heilige Schrift”. H. Augustinus, De Libero Arbitrio (1 jan 388). III, XXI,59: PL 32, 1300 Vgl. H. Augustinus, Over de Drie-eenheid, De Trinitate. II, I, 2: PL 42, 845 Hun voorbeeld kan “de moderne exegeten een werkelijk godsdienstige benadering leren van de Heilige Schrift, als ook een interpretatie die zich voortdurend houdt aan het criterium van de communio met de ervaring van de Kerk, die door de geschiedenis heen op weg is onder leiding van de Heilige Geest”. Congregatie Katholieke Vorming (seminaries en universiteiten), Instructie over de studie van de Kerkvaders in de priesteropleiding, Inspectis dierum (10 nov 1989), 26
Hoewel de patristische en middeleeuwse traditie natuurlijk de middelen van filologische en historische aard die de moderne exegese ter beschikking staan, niet kende, wist zij toch de verschillende betekenissen van de Schrift te onderkennen, te beginnen bij de letterlijke, d.w.z. de betekenis “die door de woorden van de Schrift tot uitdrukking wordt gebracht en die door de exegese die de regels van de juiste interpretatie volgt, ontdekt wordt.” Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 116 De heilige Thomas van Aquino zegt: “Alle betekenissen van de Heilige Schrift zijn gebaseerd op de letterlijke”. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I, q. 1, art. 10, ad 1 Men moet echter eraan herinneren dat in de tijd van de vaders en in de Middeleeuwen iedere vorm van exegese, ook de letterlijke, werd bedreven op grond van het geloof en dat er niet noodzakelijkerwijs een letterlijke en een geestelijke betekenis was. Men denke, wat dit betreft, aan het klassieke distichon dat de relatie weergeeft tussen de verschillende betekenissen van de Schrift:
“Littera gesta docet, quid credas allegoria, Moralis quid agas, quo tendas anagogia.
De letterlijke betekenis leert de gebeurtenissen, de allegorie wat men moet geloven; de morele betekenis wat men moet doen, en de anagogie waarnaar men moet streven”. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 118
Hier zien wij de eenheid in de onderverdeling tussen letterlijke en geestelijke betekenis, welke laatste op haar beurt wordt onderverdeeld in drie betekenissen waarmee de inhoud van geloof, moraal en eschatologisch streven wordt beschreven.
Kortom, zonder af te doen aan de waarde en noodzaak van de historisch-kritische methode, al heeft deze haar beperkingen, kunnen we van de patristische exegese leren dat “men alleen maar trouw is aan de bedoeling van de teksten van de bijbel in de mate dat men tracht in de kern van hun formulering de geloofswerkelijkheid te vinden die de teksten tot uitdrukking brengen, en als men deze werkelijkheid verbindt met de geloofservaring van onze wereld”. Pauselijke Bijbelcommissie, Interpretatie van de Bijbel in de Kerk (15 apr 1993), 56 Alleen in dit perspectief kan men herkennen dat het Woord van God levend is en zich richt tot ieder in de tegenwoordige tijd van ons leven. In die zin blijft de uitspraak van de Pauselijke Bijbelcommissie gelden die de spirituele betekenis volgens het christelijk geloof definieert als “de betekenis die door de teksten van de bijbel tot uitdrukking wordt gebracht, wanneer zij worden gelezen onder invloed van de Heilige Geest in de context van het paasmysterie van Christus en het nieuwe dat daaruit voortkomt. Deze context bestaat werkelijk. Het Nieuwe Testament herkent hierin de vervulling van de Schrift. Daarom is het normaal om de Schriften opnieuw te lezen in het licht van deze nieuwe context, die van het leven in de Geest”. Pauselijke Bijbelcommissie, Interpretatie van de Bijbel in de Kerk (15 apr 1993), 62
Bij de afstemming van de verschillende betekenissen van de Schrift, is het dus van het grootste belang de overgang van letter naar geest te begrijpen. Het betreft geen automatische en spontane overgang; er is veeleer een transcendentie van de letter nodig: “het Woord van God zelf is immers nooit reeds aanwezig in de eenvoudige letterlijkheid van de tekst. Om dit Woord te bereiken is een transcendentie en een begripsproces noodzakelijk, dat zich laat leiden door de innerlijke beweging van het geheel en daarom ook een levensproces moet worden”. Paus Benedictus XVI, Toespraak, Collège des Bernardins, Parijs, Tot de vertegenwoordigers van de wereld van de cultuur (12 sept 2008), 8 Zo ontdekken wij waarom een authentiek interpretatieproces nooit alleen een intellectueel proces maar ook een levensproces is, waarbij een volledige betrokkenheid bij het leven van de Kerk wordt gevraagd, als een leven “naar de Geest” (Gal. 5, 16). Zo worden de criteria waarop door de dogmatische constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Dei Verbum
Over de Goddelijke openbaring
(18 november 1965) de aandacht wordt gevestigd, duidelijker en een dergelijke transcendentie kan bij elk afzonderlijk literair fragment alleen maar geschieden in verband met het geheel van de Schrift. Het is immers één Woord waarnaar wij zijn geroepen te transcenderen. Een dergelijk proces heeft een innerlijke dramatiek, aangezien in het transcendentieproces de overgang die plaatsvindt krachtens de Geest, onvermijdelijk ook van doen heeft met de vrijheid van ieder. De heilige Paulus heeft deze overgang ten volle beleefd in zijn eigen bestaan. Wat de transcendentie van de letter en het begrip ervan alleen vanuit het geheel gezien betekent, heeft hij op radicale wijze tot uitdrukking gebracht in de zin: “De letter doodt, maar de Geest maakt levend (2 Kor. 3, 6)”. De heilige Paulus ontdekt dat “de Geest die vrijmaakt een naam heeft en dat de vrijheid derhalve een innerlijke maat heeft: “De Heer nu is de Geest, en waar de Geest des Heren is, daar is de vrijheid” (2 Kor. 3, 17). De Geest die vrijmaakt, is niet eenvoudigweg het eigen idee, de persoonlijke visie van degene die interpreteert. De Geest is Christus en Christus is de Heer die ons de weg wijst.” Paus Benedictus XVI, Toespraak, Collège des Bernardins, Parijs, Tot de vertegenwoordigers van de wereld van de cultuur (12 sept 2008), 9 Wij weten hoe deze overgang ook voor de heilige Augustinus tegelijkertijd dramatisch en bevrijdend was; hij gelooft in de Schriften, die hem aanvankelijk onderling zo verschillend leken en soms zo vol grofheden leken te staan, juist door deze transcendentie die hij leerde van de heilige Ambrosius door middel van de typologische interpretatie, volgens welke heel het Oude Testament een weg is naar Jezus Christus. Voor de heilige Augustinus heeft de transcendentie vanuit de letter de letter zelf geloofwaardig gemaakt en het hem mogelijk gemaakt uiteindelijk het antwoord te vinden op de diepe onrust van de eigen ziel, die dorstte naar de waarheid. Vgl. Paus Benedictus XVI, Audiëntie, H. Augustinus van Hippo (1) - zijn leven (9 jan 2008), 3
In de school van de grote overlevering van de Kerk leren wij bij het overgaan van de letter naar de geest ook de eenheid van heel de Schrift te begrijpen, daar het Woord van God, dat ons voortdurend vragen stelt en oproept tot bekering, één is. Vgl. Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 41-45 Voor ons blijven de woorden van Hugo van Sint Victor een vaste leidraad: “Heel de goddelijke Schrift vormt één boek en dit ene boek is Christus, spreekt over Christus en vindt in Christus zijn vervulling”. Cicero, Philippica. 2, 8; PL 176, 642 C-D Zeker, de bijbel is, bezien vanuit zuiver historisch of literair standpunt, niet eenvoudigweg een boek, maar een verzameling literaire teksten, waarvan de samenstelling zich uitstrekt over meer dan een millennium en waarvan de afzonderlijke boeken niet gemakkelijk zijn te herkennen als deel uitmakend van een innerlijke eenheid; er bestaan juist zichtbare spanningen daartussen. Dit geldt al binnen de Bijbel van Israël, die wij Christenen het Oude Testament noemen. Dat geldt nog meer, wanneer wij als Christenen het Nieuwe Testament en zijn geschriften als hermeneutische sleutel in verband brengen met de bijbel van Israël door deze te interpreteren als een weg naar Christus. In het Nieuwe Testament wordt in het algemeen niet de term “de Schrift” gebruikt Vgl. Rom. 4, 3
Vgl. 1 Pt. 2, 6
, maar “de Schriften” Vgl. Mt. 21, 43
Vgl. Joh. 5, 39
Vgl. Rom. 1, 2
Vgl. 2 Pt. 3, 16
, die echter vervolgens in hun geheel worden beschouwd als het ene Woord van God dat tot ons is gericht. Vgl. Paus Benedictus XVI, Toespraak, Collège des Bernardins, Parijs, Tot de vertegenwoordigers van de wereld van de cultuur (12 sept 2008), 7 Hieruit blijkt duidelijk hoe het de persoon van Christus is die eenheid geeft aan alle “Schriften” met betrekking tot het ene “Woord”. Zo begrijpt men wat wordt gesteld onder nummer 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Dei Verbum
Over de Goddelijke openbaring
(18 november 1965) van de dogmatische constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Dei Verbum
Over de Goddelijke openbaring
(18 november 1965), waar wordt gewezen op de innerlijke eenheid van heel de Bijbel als doorslaggevend criterium voor een juiste hermeneutiek van het geloof.
In het perspectief van de eenheid van de Schriften in Christus is het zowel voor theologen als voor herders noodzakelijk zich bewust te zijn van de relaties tussen Oude en Nieuwe Testament. Vóór alles is duidelijk dat het Nieuwe Testament het Oude Testament erkent als Woord van God en daarom het gezag van de Heilige Schriften van het joodse volk aanvaardt. Vgl. Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 10 Vgl. Pauselijke Bijbelcommissie, Het Joodse volk en zijn heilige geschriften in de Christelijke Bijbel (24 mei 2001), 3-5 Het erkent deze impliciet door dezelfde taal te gebruiken en dikwijls te zinspelen op gedeelten van deze Schriften. Het erkent deze expliciet, omdat het vele gedeelten ervan citeert en er gebruik van maakt om te argumenteren. Een argumentatie die is gebaseerd op de teksten van het Oude Testament heeft zo in het Nieuwe Testament een doorslaggevende waarde, hoger dan die van eenvoudigweg menselijke redeneringen. In het vierde evangelie verklaart Jezus wat dit betreft dat “de Schrift bindende kracht heeft” (Joh. 10, 35), en de heilige Paulus preciseert specifiek dat de openbaring van het Oude Testament blijft gelden voor ons Christenen Vgl. Rom. 15, 4 Vgl. 1 Kor. 10, 11 . Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 121-122 Bovendien zeggen wij dat “Jezus van Nazareth een jood is geweest en het Heilig Land het moederland is van de Kerk”. Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 52 De wortel van het christendom is gelegen in het Oude Testament en het christendom voedt zich altijd aan deze wortel. Daarom heeft de gezonde christelijke leer altijd iedere vorm van steeds terugkerend marcionisme afgewezen, dat op verschillende manieren de neiging heeft Oude en Nieuwe Testament tegenover elkaar te stellen. Vgl. Pauselijke Bijbelcommissie, Het Joodse volk en zijn heilige geschriften in de Christelijke Bijbel (24 mei 2001), 19 Vgl. Origenes van Alexandrië, Preken over Numeri, Homiliae in Numeros. 9,4: SC 415,238-242
Bovendien zegt het Nieuwe Testament zelf dat het overeenkomt met het Oude en verkondigt het dat in het mysterie van het leven, de dood en de verrijzenis van Christus de Schriften van het joodse volk hun volmaakte vervulling hebben gevonden. Men moet echter opmerken dat het begrip vervulling van de Schriften complex is, omdat het een drievoudige dimensie inhoudt: een fundamenteel aspect van continuïteit met de openbaring van het Oude Testament, een aspect van breuk en een aspect van vervulling en transcendentie. Het mysterie van Christus bestaat in de continuïteit met de offercultus van het Oude Testament wat het doel betreft; het heeft zich echter verwezenlijkt op een heel andere wijze die overeenkomt met de verschillende voorspellingen van de profeten en zo een nooit eerder verworven volmaaktheid bereikt. Het Oude Testament is immers vol van spanningen tussen zijn institutionele aspecten en zijn profetische aspecten. Het paasmysterie van Christus komt ten volle overeen met de profetieën en het typologische aspect van de Schriften – zij het op een wijze die niet was te voorzien. Het laat echter duidelijk aspecten zien van discontinuïteit wat de instellingen van het Oude Testament betreft.
Deze beschouwingen laten zo het onvervangbare belang van het Oude Testament voor alle Christenen zien, maar tegelijkertijd vestigen zij ook de aandacht op de originaliteit van de christelijke lezing. Vanaf de tijd van de apostelen en vervolgens in de levende overlevering heeft de Kerk de eenheid van het goddelijk plan in de beide Testamenten belicht dankzij de typologie, die niet een willekeurig karakter heeft, maar intrinsiek is aan de door de heilige tekst verhaalde gebeurtenissen en daarom de gehele Schrift betreft. De typologie “ziet in de werking van God onder het Oude Verbond voorafbeeldingen van hetgeen God in de volheid van de tijd voltooid heeft in de persoon van zijn mensgeworden Zoon”. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 128 De Christenen lezen het Oude Testament derhalve in het licht van de gestorven en verrezen Christus. Hoewel de typologische lezing de onuitputtelijke inhoud blootlegt van het Oude Testament met betrekking tot het Nieuwe, mag zij toch niet doen vergeten dat het Oude Testament zijn eigen openbaringswaarde behoudt, bevestigd door onze Heer zelf Vgl. Mc. 12, 29-31 . Daarom “vraagt het Nieuwe Testament er om ook gelezen te worden in het licht van het Oude Testament. De catechese van de eerste christenen doet er voortdurend een beroep op Vgl. 1 Kor. 5, 6-8 Vgl. 1 Kor. 10, 1-11 ”. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 129 Op grond hiervan hebben de synodevaders gezegd dat “het joodse begrip van de Bijbel de Christenen kan helpen bij het verstaan en de bestudering van de Schriften”. Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 52
“Het Nieuwe Testament is verborgen in het Oude en het Oude is zichtbaar in het Nieuwe”, H. Augustinus, Quaestiones in Heptateuchum. 2,73: PL 34, 623 zo drukte zich met scherpzinnige wijsheid de heilige Augustinus uit over dit thema. Het is dus belangrijk dat zowel in de pastoraal als in academische kring duidelijk wordt gewezen op de innige band tussen de beide Testamenten door met de heilige Gregorius de Grote eraan te herinneren dat wat “het Oude Testament heeft beloofd, het Nieuwe Testament heeft laten zien; wat het ene verkondigt op duistere wijze, het andere openlijk verkondigt als aanwezig. Daarom is het Oude Testament profetie van het Nieuwe Testament; en is het beste commentaar op het Oude Testament het Nieuwe Testament”. H. Augustinus, Homiliae in Ezechielem. I,VI,15: PL 76, 836
In de context van de relatie tussen Oude en Nieuwe Testament heeft de synode zich ook beziggehouden met het thema van de bladzijden van de Bijbel die duister en moeilijk blijken te zijn op grond van het geweld en de immoraliteit die zij soms bevatten. Wat dit betreft moet men voor ogen houden dat de Bijbelse openbaring diep geworteld is in de geschiedenis. Gods plan wordt daarin geleidelijk zichtbaar en verwezenlijkt zich langzaam in opeenvolgende fases ondanks het verzet van de mensen. God kiest een volk en brengt geduldig de opvoeding ervan tot stand. De openbaring past zich aan het culturele en morele niveau van lang vervlogen tijden aan en bericht derhalve over feiten en gebruiken, bijvoorbeeld frauduleuze manoeuvres en gewelddaden, genocide, zonder expliciet de immoraliteit ervan aan te klagen. Dit kan men verklaren door de historische context, maar het kan de moderne lezer verrassen, vooral wanneer men de vele “duistere” kanten van het menselijk gedrag vergeet die er eeuwen lang, ook in onze dagen, zijn geweest. In het Oude Testament verheffen de profeten in hun prediking krachtig hun stem tegen iedere vorm van ongerechtigheid en geweld, collectief of individueel, en zo is dit het instrument van opvoeding dat God aan zijn volk heeft gegeven ter voorbereiding op het Evangelie. Daarom zou het verkeerd zijn geen aandacht te schenken aan de stukken van de Schrift die ons problematisch lijken. Men moet zich er juist van bewust zijn dat het lezen van deze bladzijden vraagt om een adequate deskundigheid, verworven door een vorming die de teksten weet te lezen in hun historisch-literaire context en in christelijk perspectief met als uiteindelijke hermeneutische sleutel “het evangelie en het nieuwe gebod van Jezus Christus, dat in het paasmysterie is vervuld”. Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 29 Daarom spoor ik de geleerden en herders aan om alle gelovigen te helpen ook tot deze bladzijden te naderen door middel van een lezing die hun betekenis laat ontdekken in het licht van het mysterie van Christus.
Wanneer men de nauwe relaties die het Nieuwe Testament met het Oude verbinden in aanmerking neemt, dan is het vanzelfsprekend dat er nu aandacht wordt besteed aan de bijzondere band die daaruit voortvloeit tussen christenen en joden, een band die men nooit zou mogen vergeten. Paus Johannes Paulus II heeft tegen de joden gezegd: “U bent onze ‘welbeminde broeders’ in het geloof van Abraham, onze aartsvader.” H. Paus Johannes Paulus II, Boodschap, Aan de Opperrabbijn van Rome, Dr. Riccardo di Segni (23 mei 2004), 2 Zeker, deze woorden betekenen niet een miskenning van de breuk die in het Nieuwe testament wordt verwoord ten opzichte van de instellingen van het Oude Testament, en nog minder van de vervulling van de Schriften in het mysterie van Jezus Christus, die wordt erkend als Messias en Zoon van God. Dit diepe en radicale verschil impliceert echter in het geheel niet wederzijdse vijandschap. Het voorbeeld van de heilige Paulus Vgl. Rom. 9-11 laat juist zien dat “een houding van respect, achting en liefde voor het joodse volk de enige waarlijk christelijke houding is in deze situatie, die op mysterieuze wijze deel uitmaakt van Gods geheel positieve plan”. Pauselijke Bijbelcommissie, Het Joodse volk en zijn heilige geschriften in de Christelijke Bijbel (24 mei 2001), 87 Paulus zegt immers dat de joden “Gods vrienden blijven krachtens zijn uitverkiezing, omwille van de aartsvaders. Want God kent geen berouw over zijn genadegaven noch over zijn roeping” (Rom. 11, 28-29).
Bovendien gebruikt Paulus het mooie beeld van de olijfboom om de zeer nauwe relaties tussen Christendom en joden te beschrijven: de Kerk van de heidenen is als een loot van een wilde olijfboom, geënt op de goede olijfboom, die het volk van het Verbond is Vgl. Rom. 11, 17-24 . Laten wij derhalve ons voedsel halen uit dezelfde geestelijke wortels. Laten wij elkaar ontmoeten als broeders, broeders die op zekere ogenblikken in hun geschiedenis een gespannen verhouding hebben gehad, maar die zich nu vastbesloten ervoor inzetten om bruggen van duurzame vriendschap te slaan. Paus Benedictus XVI, Toespraak, Heilig Land reis 2009, Afscheidsceremonie op de Internationale vlieghaven “Ben Gurion” - Tel Aviv (15 mei 2009), 2 Paus Johannes Paulus II zei ook nog: “Wij hebben veel gemeen. Wij kunnen samen veel doen voor de vrede, de gerechtigheid en een broederlijkere en menselijkere wereld”. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tijdens pelgrimage in het Heilig Land, Tot het Opperrabinaat "Hechal Shlomo" (23 mrt 2000)
Ik wens er nogmaals op te wijzen hoe kostbaar de dialoog met de joden voor de Kerk is. Het is goed dat waar men gelegenheid ziet, er mogelijkheden, ook publiekelijk, worden geschapen voor ontmoeting en discussie. Deze begunstigen een toename van de kennis van elkaar, van wederzijdse achting en samenwerking, ook in de bestudering zelf van de Heilige Schriften.
De aandacht die wij tot nu toe hebben willen schenken aan het thema van de hermeneutiek van de Bijbel in haar verschillende aspecten, maakt het ons mogelijk ons bezig te houden met het onderwerp van de fundamentalistische interpretatie van de Heilige Schrift, dat meerdere malen naar voren is gekomen in het synodale debat. Vgl. Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 46.47 Over dit thema heeft de Pauselijke Bijbelcommissie in het document Pauselijke Bijbelcommissie
Interpretatie van de Bijbel in de Kerk
(15 april 1993) belangrijke aanwijzingen geformuleerd. In deze context zou ik vooral de aandacht willen vestigen op de manieren van lezing die de natuur van de heilige tekst niet respecteren doordat ze subjectieve en willekeurige interpretaties propageren. “Letterlijke interpretatie”, waarvoor een fundamentalistische lezing opkomt, is in werkelijkheid verraad aan zowel de letterlijke als de geestelijke betekenis en maakt de weg vrij voor verschillende vormen van instrumentalisering door bijvoorbeeld antikerkelijke interpretaties van de Schriften zelf te verspreiden. Het problematische aspect van “een fundamentalistische lezing is dat zij weigert rekening te houden met het historische karakter van de Bijbelse openbaring en het zichzelf daardoor onmogelijk maakt ten volle de waarheid van de menswording zelf te aanvaarden. Het fundamentalisme gaat de nauwe relatie van het goddelijke en het menselijke in de betrekkingen met God uit de weg. (...) Om deze reden neigt het ertoe de tekst van de Bijbel te behandelen als was hij woord voor woord gedicteerd door de Geest, en het komt niet ertoe om te erkennen dat het Woord van God is geformuleerd in een taal en een fraseologie die werden bepaald door een gegeven tijdperk”. Pauselijke Bijbelcommissie, Interpretatie van de Bijbel in de Kerk (15 apr 1993), 50 Het Christendom ziet daarentegen ín de woorden hét Woord van God, de Logos zelf, die zijn mysterie laat zien door middel van deze verscheidenheid en de werkelijkheid van een menselijke geschiedenis. Vgl. Paus Benedictus XVI, Toespraak, Collège des Bernardins, Parijs, Tot de vertegenwoordigers van de wereld van de cultuur (12 sept 2008), 8 Het ware antwoord op een fundamentalistische lezing is: “de gelovige lezing van de Heilige Schrift”. Deze lezing, “die vanaf de oudheid in de overlevering van de Kerk is toegepast, zoekt de bevrijdende waarheid voor het leven van de individuele gelovige en voor de Kerk. Deze lezing erkent de historische waarde van de Bijbelse overlevering. Juist omwille van deze waarde van historisch getuigenis wil zij opnieuw de levende betekenis ontdekken van de Heilige Schriften, die ook bestemd zijn voor het leven van de gelovigen van vandaag”, Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 46 zonder derhalve de menselijke tussenkomst van de geïnspireerde tekst en zijn literaire genres te negeren.
In het bewustzijn dat de Kerk haar fundament heeft in Christus, het mensgeworden Woord van God, heeft de synode de centrale plaats van de Bijbelstudie willen onderstrepen in de oecumenische dialoog met het oog op een volledig tot uitdrukking brengen van de eenheid van alle gelovigen in Christus. In ieder geval wordt eraan herinnerd dat, wat de zogenaamde deuterocanonieke boeken van het Oude Testament en hun geïnspireerd zijn betreft, katholieken en orthodoxen niet precies dezelfde canon hebben als de anglicanen en de protestanten. In de Schrift zelf vinden wij immers het hartstochtelijke gebed van Jezus tot de Vader dat zijn leerlingen één zijn, opdat de wereld gelooft Vgl. Joh. 17, 21 . Dit alles versterkt ons in de overtuiging dat samen naar de Schriften luisteren en ze samen overdenken ons een ware saamhorigheid laat beleven, ook al is die nog niet volledig; Vgl. Bisschoppensynodes, Tijdens de 17e Algemene Bijeenkomst tijdens de 12e Bisschoppensynode "Over het Woord van God", Relatio post disceptationem (15 okt 2008), 36 “Het gemeenschappelijk luisteren naar de Schriften zet daarom aan tot een dialoog van liefde en doet de dialoog van de waarheid groeien”. Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 36 Samen luisteren naar het Woord van God, de lectio divina van de Bijbel beoefenen, zich laten verrassen door de nieuwheid, die nooit veroudert en uitgeput raakt, van het Woord van God, onze doofheid overwinnen voor die woorden die niet overeenkomen met onze meningen of vooroordelen, luisteren en studeren in de gemeenschap van de gelovigen van alle tijden: dit alles is een weg die moet worden afgelegd om de eenheid in het geloof te bereiken, als antwoord op het luisteren naar het Woord. Vgl. Paus Benedictus XVI, Toespraak, Toespraak op de 11e Gewone Vergadering van het Secretariaat van de Bisschoppensynode (25 jan 2007) De woorden van het Tweede Vaticaans Concilie waren werkelijk verhelderend: “De Heilige Schrift is juist bij de (oecumenische) dialoog een uitstekend hulpmiddel in Gods machtige hand voor het verkrijgen van die eenheid die onze Verlosser alle mensen aanbiedt”. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 21 Daarom is het goed de studie, de discussie en de oecumenische vieringen van het Woord van God te doen toenemen met respect voor de geldende regels en de verschillende tradities. Vgl. Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 36 Deze vieringen dienen de oecumenische zaak en wanneer zij in hun ware betekenis worden gevierd, vormen zij intense ogenblikken van authentiek gebed om God te vragen de vurig verlangde dag te verhaasten waarop wij allen naast elkaar kunnen gaan zitten aan dezelfde tafel en drinken uit één beker. Ook al is het juist en prijzenswaardig deze momenten te bevorderen, men dient er echter voor te zorgen dat deze ogenblikken niet worden voorgesteld als vervanging van de verplichte deelname aan de heilige mis op zon- en feestdagen.
In dit werk van studie en gebed onderkennen wij in alle rust ook de aspecten die vragen om verdieping en waarin wij zien dat wij nog van elkaar verwijderd zijn, zoals bijvoorbeeld het begrip van de Kerk als gezaghebbend orgaan bij de interpretatie en de beslissende rol van het leerambt. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 10
Ik zou bovendien willen onderstrepen hetgeen gezegd is door de synodevaders omtrent het belang in dit oecumenische werk van de Bijbelvertalingen in de verschillende talen. Wij weten immers dat een tekst vertalen geen puur mechanisch werk is, maar in zekere zin deel uitmaakt van het interpreteren. Wat dit betreft, heeft de eerbiedwaardige Johannes Paulus II gezegd: “Wie zich herinnert hoezeer de debatten rondom de Heilige Schrift vooral in het Avondland de afsplitsingen beïnvloed hebben kan begrijpen wat voor een aanzienlijke vooruitgang deze gemeenschappelijke vertalingen betekenen”. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de inzet voor de oecumene, Ut Unum Sint (25 mei 1995), 44 Daarom is het bevorderen van gemeenschappelijke vertalingen van de Bijbel een deel van het oecumenisch werk. Ik wens hier al degenen te bedanken die zich inzetten voor deze belangrijke taak en hen aanmoedigen om hun werk voort te zetten.
Een andere consequentie die voortvloeit uit een adequate hermeneutiek van het geloof, betreft de noodzaak om de implicaties ervan te laten zien voor de exegetische en theologische vorming, in het bijzonder van de priesterkandidaten. Men moet ervoor zorgen dat de studie van de Heilige Schrift werkelijk de ziel is van de theologie, omdat men daarin het Woord van God herkent, dat zich vandaag richt tot de wereld, tot de Kerk en tot ieder persoonlijk. Het is belangrijk dat er aan de criteria die door nummer 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Dei Verbum
Over de Goddelijke openbaring
(18 november 1965) van de dogmatische constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Dei Verbum
Over de Goddelijke openbaring
(18 november 1965) worden aangegeven, daadwerkelijk aandacht wordt besteed en dat deze tot onderwerp van verdieping worden gemaakt. Men dient te vermijden dat er een opvatting van wetenschappelijk onderzoek op na wordt gehouden die zich neutraal acht ten opzichte van de Schrift. Daarom is het samen met de studie van de eigen talen waarin de bijbel is geschreven, en van de adequate interpretatiemethoden noodzakelijk dat de studenten een diep geestelijk leven hebben, zodat men begrijpt dat de Schrift alleen maar kan worden begrepen, als men haar beleeft. In dit perspectief beveel ik aan dat de studie van het overgeleverde en geschreven Woord van God steeds geschiedt in een diepe kerkelijke geest en dat men bij de academische vorming terdege rekening houdt met de bijdragen over deze onderwerpen van de kant van het leergezag, dat “niet boven het woord van God staat, maar het dient. Want het leert enkel, wat overgeleverd is, door dit krachtens goddelijke opdracht en onder bijstand van de Heilige Geest, vroom te aanhoren, heilig te bewaren en trouw uiteen te zetten”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 10 Daarom dient men er zorg voor te dragen dat de studie geschiedt met erkenning van het feit dat “de heilige overlevering, de Heilige Schrift en het leraarsambt van de Kerk derhalve, volgens het wijze raadsbesluit van God, zo met elkaar verbonden en verenigd blijken te zijn, dat het een zonder het ander geen stand houdt”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 10 Ik wens daarom dat volgens de leer van het Tweede Vaticaans Concilie de studie van de Heilige Schrift, gelezen in de gemeenschap van de universele Kerk, werkelijk als het ware de ziel van de theologische studie is. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 24
De interpretatie van de Heilige Schrift zou onvolledig blijven, als men ook niet zou luisteren naar wie waarlijk het Woord van God hebben beleefd, oftewel de heiligen. Vgl. Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 22 Immers, viva lectio est vita bonorum”. H. Paus Gregorius de Grote, Moreel commentaar op (het boek) Job, Moralia in Job. XXIV, VIII, 16: PL 76, 295 De diepste interpretatie van de Schrift komt inderdaad van hen die zich door het Woord van God hebben laten vormen door ernaar te luisteren, het te lezen en het voortdurend te overwegen.
Het is zeker niet toevallig dat de grote geestelijke stromingen die op de geschiedenis van de Kerk hun stempel hebben gedrukt, zijn voortgekomen uit een expliciete verwijzing naar de Schrift.
Iedere heilige vormt als het ware een lichtstraal die uitgaat van het Woord van God:
De heiligheid met betrekking tot het Woord van God hoort zo in zekere zin tot de profetische overlevering, waarin het Woord van God het leven zelf van de profeet in dienst neemt. In deze zin vertegenwoordigt de heiligheid in de Kerk een hermeneutiek van de Schrift die men niet over het hoofd mag zien. De Heilige Geest die de gewijde schrijvers heeft geïnspireerd, is dezelfde die de heiligen bezielt om hun leven te geven voor het Evangelie. Bij hen in de leer gaan is een zekere weg om te komen tot een levende en doeltreffende hermeneutiek van het Woord van God.
Van dit verband tussen Woord van God en heiligheid hebben wij een rechtstreeks getuigenis gehad gedurende de 12e vergadering van de synode, toen op 12 oktober op het Sint Pietersplein de heiligverklaring heeft plaatsgevonden van vier nieuwe heiligen: de heilige priester Gaetano Errico, stichter van de Congregatie van de Heilige Harten van Jezus en Maria; moeder Maria Bernarda Bütler, geboren in Zwitserland en missiezuster in Ecuador en Colombia; zuster Alfonsa van de Onbevlekte Ontvangenis, de eerste vrouwelijke heilige die in India is geboren; de jonge Ecuadoriaanse vrouwelijke leek Narcisa de Gesù Martillo Morán. Met hun leven hebben zij voor de wereld en de Kerk getuigenis afgelegd van de altijddurende vruchtbaarheid van het Evangelie van Christus. Vragen wij de Heer dat op voorspraak van de heiligen die juist tijdens de dagen van de synodale vergadering over het Woord van God heilig zijn verklaard, ons leven “die goede grond” zal zijn waarop de goddelijke Zaaier het Woord kan zaaien, opdat het in ons vrucht draagt van heiligheid, “dertig-, zestig- en honderdvoudig” (Mc. 4, 20).