H. Paus Johannes Paulus II - 16 oktober 1987
Iedere geroepene die de ogen gericht houdt op Maria vindt in haar een volmaakt voorbeeld van het kennen van Gods wil, van het voornemen de Heer resoluut en van harte te volgen, en van de nederige en vreugde volle aanvaarding van alle offers die deze keuze tot dienstbaarheid en liefde met zich brengt.
Een geloofsgemeenschap, die haar plichten ten aanzien van de roepingen vervult, ziet Maria als ‘degene die door haar menigvuldige voorspraak voortgaat ons de genade van het eeuwige heil te bezorgen’ 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 62. Waarom zou zij, die de Moeder is van alle roepingen, ons dan ook niet de gave van de roeping schenken? Met moederlijke liefde draagt zij bij tot de hergeboorte en tot de opvoeding van de zonen en dochters van de kerk. Heeft Jezus haar in het uur van het kruis niet gezegd: ‘Vrouw, zie daar uw zoon, en tot de leerling: Zie daar uw moeder’ (Joh. 19, 26-27)? Deze woorden bepalen de plaats van Maria in het leven van de leerlingen van Christus en zij geven uitdrukking aan een nieuw geestelijk moederschap in de orde van de genade. Maria immers smeekt zonder ophouden om de gave van de Heilige Geest, die de nieuwe kinderen van God verwerkt Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Moeder van de Verlosser, Redemptoris Mater (25 mrt 1987), 44.