H. Paus Johannes Paulus II - 16 maart 1988
Op de wekelijkse algemene audientie van woensdag 16 maart 1988 heeft paus Johannes Paulus II zijn twee weken daarvoor begonnen nieuwe catechese-cyclus over "De formulering van het geloof van de Kerk in Jezus Christus" voortgezet met een tweede uiteenzetting over de conciliaire definities over Christus.
Daarna rees het probleem van het juiste begrip van de eenheid van Christus, die tegelijk volledig God en volledig mens is.
Vanaf de derde eeuw is het gebruikelijk geworden om Maria 'Theotokos' te noemen, Moeder van God. Deze uitdrukking bevindt zich o.a. in de oudste Maria-antifoon:
"Sub tuum praesidium confugimus, sancta Dei GenitrixJuist deze aanroeping Theotokos werd in het begin van de vijfde eeuw aangevochten door Nestorius, die stelde dat Maria wel moeder van Christus genoemd kan worden, maar niet moeder van God, omdat er in Christus niet alleen twee naturen zijn, maar ook twee subjecten, een goddelijk en een menselijk.
Onder uw bescherming nemen wij onze toevlucht heilige Moeder van God".
Het Concilie van Efeze (431) heeft tegen deze opvatting van Nestorius de eenheid van Christus bevestigd, die het eeuwige Woord is, als Zoon van eeuwigheid af voortgekomen uit de Vader, en naar het vlees in de tijd geboren uit de Maagd Maria, die terecht Moeder van God genoemd wordt. De leer, die het concilie van Efeze gedefinieerd had, werd in 433 geformuleerd in het zogenaamde Symbool van de eenheid:
"Wij belijden dat onze Heer, Jezus Christus, eniggeboren Zoon van God, volmaakt God en volmaakt mens, uit redelijke ziel en lichaam, naar zijn godheid geboren uit de Vader voor alle eeuwen, dezelfde is, die in de laatste tijden naar zijn mensheid geboren is uit de Maagd Maria, voor ons en omwille van ons heil; een in wezen met de Vader naar de godheid, is Hij dezelfde, die een in wezen is met ons naar de mensheid. De twee naturen zijn verenigd en daarom belijden wij dat er een Christus is, een Zoon, een Heer. Volgens deze onloochenbare eenheid belijden wij dat heilige Maagd de Moeder van God is".
Deze begrippen werden ontleend aan het gewone taalgebruik, zonder band met een bepaald filosofisch systeem. De Griekse term voor persoon duidde meer de uiterlijke werkelijkheid van de mens aan (het masker in een toneelspel) en daarom heeft het concilie van Chalcedon de term hypostase toegevoegd, die op de ontische werkelijkheid van de mens betrekking heeft.