H. Paus Paulus VI - 25 juli 1968
In dit licht treden duidelijk de eigenschappen en eisen naar voren die kenmerkend zijn voor de echtelijke liefde; het is van het hoogste belang deze op hun juiste waarde te schatten.
Zij is vóór alles een volledig menselijke, dat wil zeggen tegelijk zinnelijke en geestelijke liefde. Het gaat dus niet alleen om een louter natuurlijke of emotionele drift, maar ook en vooral om een vrije wilsdaad die zich in de vreugden en in het verdriet van het dagelijks leven zoekt voort te zetten, ja te vermeerderen; en wel zo dat de echtgenoten één van hart en ziel worden en samen hun menselijke voltooiing bereiken.
Zij is vervolgens een alomvattende liefde, dat wil zeggen een heel bijzondere vorm van persoonlijke vriendschap, waarbij de echtgenoten alles grootmoedig met elkaar delen zonder ongerechtvaardigd voorbehoud of egoïstische berekening. Wie zijn partner werkelijk liefheeft, heeft deze niet alleen lief om wat hij van hem of haar ontvangt, maar om hem of haar zelf, blij zijn partner door de gave van zichzelf te kunnen verrijken.
De echtelijke liefde is ook trouw en uitsluitend tot de dood; want aldus aanvaarden bruid en bruidegom haar op de dag waarop zij zich vrij en in volledig bewustzijn door de huwelijksband aan elkaar verplichten. Hoewel het soms moeilijk kan zijn deze echtelijke trouw op te brengen, kan niemand beweren, dat zij onmogelijk zou zijn, edel en vol verdienste als zij is in tegenspoed. Het voorbeeld van zovele echtparen door de eeuwen heen bewijst niet alleen, dat zij met het wezen van het huwelijk overeenstemt, maar bovendien, dat zij de bron is van een diep en duurzaam geluk.
Deze liefde is tenslotte vruchtbaar, omdat zij immers niet in de gemeenschap van de echtgenoten kan blijven opgesloten, maar zich wil verwijden en nieuwe levens wil verwekken. Door hun innerlijke aard zijn het huwelijk en de huwelijksliefde gericht op gezinsstichting. Van het huwelijk zijn de kinderen waarlijk een uitmuntend geschenk en zijzelf dragen hogelijk bij tot het welzijn van de ouders. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 50
De daden waarbij de echtgenoten zich innig en kuis verenigen en waardoor het menselijk leven wordt overgedragen, zijn, zoals het jongste concilie dit heeft geformuleerd, zedelijk goed en edel. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 49 Zij houden niet op gewettigd te zijn, wanneer men mag verwachten, dat zij door oorzaken die buiten de wil van de echtgenoten liggen onvruchtbaar zullen zijn, omdat zij er immers op gericht blijven de vereniging van de echtgenoten tot uitdrukking te brengen en te versterken. De ervaring leert trouwens, dat in feite niet iedere echtelijke ontmoeting tot nieuw leven leidt. Want God heeft in Zijn wijsheid de natuurlijke wetten en perioden van de vruchtbaarheid zo vastgesteld, dat deze reeds vanuit zichzelf tussenpozen doen ontstaan tussen de opeenvolgende geboorten. Evenwel, wanneer de Kerk de mensen aanspoort de voorschriften van de natuurwet in acht te nemen, die zij door haar onafgebroken onderricht uitlegt, dan leert zij, dat het noodzakelijk is dat elke huwelijksdaad op zichzelf gericht blijft op de voortplanting van het menselijk leven. Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over het Christelijk huwelijk, met inachtneming der in gezin en maatschappij heersende toestanden, noden, dwalingen en misbruiken, Casti Connubii (31 dec 1930) Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Tot het congres van de Italiaanse katholieke unie van verloskundigen over morele aspecten van huwelijksleven en zwangerschap, Vegliare con sollecitudine - Over morele aspecten van huwelijksleven en zwangerschap (29 okt 1951). A.A.S. 43 (1951), blz. 843 N.v.d.r.: Laatste zinsnede volgens verbeterde vertaling naar de officiële Latijnse tekst in: "De Theologie van het Lichaam, De menselijke liefde in het goddelijk plan" van Paus Johannes Paulus II, volledige vertaling uitg. Betsaida, 2016