VANUIT DE SIXTIJNSE KAPEL KORT NA DE PAUSKEUZE TOT HEEL DE KATHOLIEKE WERELD GERICHT
(Soort document: Paus Pius XII - Radiotoespraak)
Paus Pius XII -
3 maart 1939
VANUIT DE SIXTIJNSE KAPEL KORT NA DE PAUSKEUZE TOT HEEL DE KATHOLIEKE WERELD GERICHT
Diep onder den indruk en bijna gebroken door den zeer zwaren last van het pausschap, dien God door een verborgen raadsbesluit Zijner Voorzienigheid op onze schouders heeft gelegd, voelen wij ons onweerstaanbaar gedrongen onzen gedachte, maar ook ons vaderlijk woord tot heel de katholieke wereld te richten.
Op de eerste plaats omhelzen wij in hartelijke liefde onze beminde zonen uit het heilig college, wier godsvrucht, deugd en heerlijke geestesgaven wij door langdurigen omgang hebben leeren kennen; vervolgens bidden wij al onze eerbiedwaardige broeders in het bisschopsambt en ieder in het bijzonder allen zegen toe; ook de priesters, de bedienaars van Jezus Christus en de beheerders van Gods geheimenissen, de mannelijke en vrouwelijke religieuzen zegenen wij; ook hen die arbeiden in de heilige missiën en er het rijk van Jezus Christus naar alle kanten uitbreiden, of die strijden onder de leiding der bisschoppen en hun helpers zijn in het hiërarchisch apostolaat; eindelijk, over al onze kinderen overal ter wereld, en vooral over hen die gebrek lijden of onder smarten gebukt gaan, smeeken wij de hemelsche gaven en de vertroostingen uit den hoogen af.
Maar onze gedachte gaat ook uit naar allen, die buiten de katholieke Kerk leven, en die – vertrouwen wij – gaarne zullen vernemen, dat onze gebieden in deze plechtige ure voor hen de goddelijke hulp van den algoeden, allerhoogsten God hebben afgesmeekt.
Aan deze vaderlijke boodschap wenschen wij een voorteeken van vrede en een oproep tot vrede te verbinden. Tot vrede, zeggen wij, dien onze voorganger heiliger gedachtenis den menschen zoo krachtig heeft aanbevolen, dien hij met zulke dringende gebeden heeft afgesmeekt, zoo zelfs, dat hij vrijwillig zijn leven aan God aanbood om het herstel der eendracht onder de menschen te verkrijgen. Den vrede, bedoelen wij, Gods heerlijkste gave, die alle begrip te boven gaat; den vrede, waarnaar alle verstandige menschen wel moeten smachten, den vrede eindelijk die gebaseerd is op rechtvaardigheid en liefde.
Tot dien vrede sporen wij allen aan, tot den vrede, die de zielen, welke met God in vriendschap leven, verwarmt; die het huisgezin bestuurt en één maakt in de heilige liefde van Jezus Christus tot een vrede, die tusschen den natiën en volken den band legt van onderlinge broederlijke behulpzaamheid; tot den vrede en eendracht eindelijk, die onder de natiën zoo hersteld moet worden, dat alle volken in eensgezindheid met elkander, in vriendschapsband en samenwerking, onder ingeving en met de hulp van God, gezamenlijk onder ingeving en met de hulp van God, gezamenlijk den weg inslaan naar den vooruitgang en het geluk van heel het gezin der menschheid.
Maar bovendien, in dezen bangen tijd, nu met zoovele en zoo zware moelijkheden dien waren vrede, waarnaar allen zoo vurig verlangen, in den weg ziet staan en hem op een afstand ziet houden, richten wij tot God onze smeekende beden voor allen die aan het hoofd der regeering staan, en die de uiterst zware en hoogst eervolle taak hebben, de volken te leiden op den weg naar welvaart en vooruitgang.
Ziedaar, beminde zonen, ziedaar, eerbiedwaardige broeders, en u, dierbaarste kinderen, de eerste wensch, dien God uit ons vaderhart laat opkomen.
Voor onze oogen zweven natuurlijk de vreeselijke rampen, waardoor het menschdom geteisterd wordt, en waardoor wij, ongewapend, maar steunend op de hulp van God, redmiddelen moeten brengen aan den H. Paulus een woord ontleenend sporen wij allen aan:
”Doet wijd voor ons open.” (
2 Kor. 7, 2) Zeker, wij voelen ons opgebeurd door de hoop, dat gij dezen onzen vurigsten wensch om den vrede tot stand te brengen niet ijdel zult maken. Na Gods hulp stellen wij op uwe bereidvaardigheid en goede gezindheid ons grootste vertrouwen.
Moge Christus de Heer,
”van wiens volheid wij allen ontvangen hebben” (
Joh. 1, 16), dezen onzen hartewensch van uit den hemel ondersteunen, en hem, als voorteeken van allen troost en alle goed over heel de wereld verbreiden; het onderpand hiervan zij de apostolische zegen, dien wij van ganscher harte verleenen.
© 1940, Ecclesia Docens 0120, Uitg. Gooi & Sticht, Hilversum, pag. 39-41
In ongecorrigeerde spelling