
Paus Pius XII - 7 juli 1952
Wij hernieuwen en bekrachtigen gaarne deze aansporing en dit bevel, daar de godsdienstige toestand heden bij U zeker niet verbeterd is en omdat Wij jegens Uw volk dezelfde hartelijkste genegenheid koesteren en met dezelfde zorgen zijn bezield.
Toen het laatste verschrikkelijke en lange conflict uitbrak, hebben Wij alles wat in Ons vermogen lag, door woord, aansporing en metterdaad gedaan, opdat de onenigheid door een billijke on rechtvaardige vrede zou worden bijgelegd en opdat alle volkeren, zonder onderscheid van afkomst, zich vriendschappelijk en broederlijk zouden verenigen en samen zouden werken om een grotere welvaart te bereiken.
Nooit is er in die tijd een woord van Onze lippen gekomen, dat onrechtvaardig of scherp voor een van de oorlogvoerende partijen kon schijnen. Wij hebben natuurlijk, zoals Onze plicht was, elke misdaad en elke schending van het recht afgekeurd, maar Wij hebben dit op een wijze gedaan, die wel overwogen en met de grootste zorg alles vermeed dat groter lijden van de onderdrukte volkeren zou kunnen veroorzaken. En toen van zekere zijde druk op Ons werd uitgeoefend om op een of andere manier mondeling of schriftelijk de oorlog tegen Rusland in 1941 goed te keuren, hebben Wij daarin nooit toegestemd, zoals Wij dit openlijk op 25 februari 1946 in de toespraak tot het Heilig College en tot alle diplomatieke vertegenwoordigingen bij de H. Stoel hebben verklaard. Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Tot het Corps Diplomatique (25 feb 1946). A.A.S. 1946, blz. 154