H. Paus Johannes Paulus II - 30 november 1979
We zijn bijeengekomen om de heilige Andreas te vieren, een apostel, de eerstgeroepene van de apostelen, de broer van Petrus, coryfee van de apostelen. Deze omstandigheid benadrukt de kerkelijke betekenis van onze huidige ontmoeting. Andreas was een apostel; dat wil zeggen, een van de mannen door Christus gekozen om door zijn Geest omgevormd te worden en in de wereld te worden gezonden zoals Hijzelf gezonden was door zijn Vader Vgl. Joh. 17, 18 . Ze werden gezonden om de blijde boodschap van de verzoening, in Christus gegeven, te verkondigen Vgl. 2 Kor. 5, 18-20 , om de mensen op te roepen door Christus in gemeenschap te treden met de Vader in de Heilige Geest Vgl. 1 Joh. 1, 1-3 en zo de kinderen van God geworden mensen te verzamelen in een groot volk van broeders Vgl. Joh. 11, 52 . Alles bijeenbrengen in Christus tot lof van Gods heerlijkheid Vgl. Ef. 1, 10-12 , dat is de zending van de apostelen, dat is de zending van hen die na hen ook werden gekozen en gezonden, dat is de roeping van de Kerk.
Vandaag vieren we dus een apostel, de eerstgeroepene van de apostelen en dit feest herinnert ons aan die fundamentele eis van onze roeping, van de roeping van de Kerk.
Deze apostel, de patroon van de roemrijke Kerk van Constantinopel, is de broer van Petrus. Zeker, alle apostelen zijn met elkaar verbonden door de nieuwe broederschap die degenen verbindt wier hart vernieuwd is door de Geest van de Zoon Vgl. Rom. 8, 15 en aan wie de bediening van de verzoening is toevertrouwd Vgl. 2 Kor. 5, 18 , maar dat neemt niet de bijzondere banden weg geschapen door de geboorte en opvoeding in eenzelfde gezin, verre van daar. Andreas is de broer van Petrus, Andreas en Petrus waren broers en, binnen het apostolische college moest een grotere intimiteit hen verbinden, een nauwere samenwerking moest hen verbinden in de apostolische taak.
De huidige viering van vandaag herinnert ons er hier ook aan dat er tussen de Kerk van Rome en de Kerk van Constantinopel bijzondere banden van broederschap en intimiteit bestaan, dat een nauwere samenwerking tussen deze twee kerken natuurlijk is.
Petrus, de broer van Andreas is de coryfee van de apostelen. Dankzij de inspiratie van de Vader heeft hij tenvolle in Jezus Christus de Zoon van de levende God herkend Vgl. Mt. 16, 16 ; wegens dat geloof heeft hij de naam Petrus ontvangen opdat de Kerk op deze rots zou steunen Vgl. Mt. 16, 18 . Hij werd ermee belast de eensgezindheid van de apostolische prediking te waarborgen. Broeder onder de broeders heeft hij de zending ontvangen hen te bevestigen in het geloof Vgl. Lc. 22, 32 ; hij heeft als eerste de verantwoordelijkheid te waken voor de eenheid van allen, de samenklank te verzekeren van de heilige kerken van God in trouw aan 'het geloof dat eens voor al aan de heiligen werd overgeleverd' (Judas 3). In deze geest, bezield met deze gevoelens heeft de opvolger van Petrus op deze dag een bezoek willen brengen aan de Kerk die de heilige Andreas tot patroon heeft, aan haar vereerde herder, aan heel haar hiërarchie en al haar gelovigen. Hij heeft deel willen komen nemen aan haar gebed. Dit bezoek aan de eerste zetel van de orthodoxe Kerk toont duidelijk de wil aan van de hele katholieke Kerk voort te gaan op de weg naar de eenheid van allen, evenals haar overtuiging dat het herstel van de volle eenheid met de orthodoxe Kerk een fundamentele etappe is van beslissende vooruitgang van de hele oecumenische beweging. Onze scheiding is misschien niet zonder invloed geweest op de andere scheidingen die zijn gevolgd.
Mijn stap ligt in de lijn van de openheid welke door Johannes XXIII is verwezenlijkt. Hij herneemt en zet voort de gedenkwaardige stappen van mijn voorganger Paulus VI, welke hem allereerst naar Jeruzalem voerde, waar voor de eerste keer de ontroerende omhelzing en eerste mondelinge dialoog plaatsvond met de oecumenische patriarch van Constantinopel, op de plaats ook waar het mysterie van de verlossing voor de hereniging van de verstrooide kinderen van God plaatsvond; vervolgens gebeurde de ontmoeting hier, iets meer dan twaalf jaar geleden, in afwachting dat patriarch Athenagoras op zijn beurt zijn bezoek zou komen brengen aan Paulus VI, aan zijn zetel van Rome. Deze twee grote figuren hebben ons verlaten om naar God te gaan: ze hebben hun bediening volbracht, en hebben beide uitgezien naar de volle gemeenschap en bijna ongeduldig die nog tijdens hun leven te verwezenlijken. Ik voor mij heb niet langer willen uitstellen met u te komen bidden, bij u; onder mijn reeds verwezenlijkte of geplande apostolische reizen had deze in mijn ogen een bijzonder belang en bijzondere urgentie. Ik durf ook te hopen dat wij opnieuw samen zullen kunnen bidden, zijne heiligheid patriarch Demetrios I en ikzelf, en deze keer op het graf van de apostel Petrus. Voor God en voor heel het volk van God drukken dergelijke stappen ons ongeduld naar de eenheid uit.
Gedurende bijna een heel millennium zijn de twee Zusterkerken zij aan zij gegroeid als twee grote vitale en elkaar aanvullende tradities van dezelfde Kerk van Christus, die niet alleen vreedzame en vruchtbare betrekkingen onderhielden, maar ook de zorg voor de onontbeerlijke gemeenschap in het geloof, het gebed en de liefde, die ze tegen geen prijs op het spel wilden zetten ondanks verschillende gevoeligheden. Het tweede millennium daarentegen werd verduisterd, afgezien van enkele vluchtige opklaringen, door de afstand die de beide kerken van elkaar namen, met alle noodlottige gevolgen vandien. De wonde is nog niet geheeld. Maar de Heer kan haar genezen en Hij vermaant ons, ons daartoe zo goed mogelijk te lenen. We zijn sindsdien dan aan het einde van het tweede millennium: zou het nu niet de tijd zijn onze gang naar de volmaakte broederlijke verzoening te verhaasten opdat de dageraad van het derde millennium ons zij aan zij vindt staan in de volle gemeenschap, om samen te getuigen van het heil tegenover de wereld, waarvan de evangelisatie dit teken van eenheid verwacht?
Op concreet niveau toont het bezoek van vandaag ook het belang dat de katholieke Kerk hecht aan de theologische dialoog die met de orthodoxe Kerk gaat beginnen. Met werkelijkheidszin en wijsheid, overeenkomstig de wens van de Apostolische Stoel van Rome en het verlangen ook van de panorthodoxe conferenties, werd besloten tussen de katholieke Kerk en de orthodoxe Kerken opnieuw betrekkingen en contacten aan te gaan die het mogelijk zouden maken elkaar te herkennen en de noodzakelijke sfeer te scheppen voor een vruchtbare theologische dialoog. De context moest gereed worden gemaakt alvorens te proberen samen de teksten te herschrijven. Deze periode werd terecht de dialoog van de liefde genoemd. Deze dialoog heeft het mogelijk gemaakt zich weer bewust te worden van de diepe gemeenschap die ons reeds verbindt en te zorgen dat wij elkaar kunnen zien en behandelen als Zusterkerken. Er is reeds veel verwezenlijkt, maar deze inspanning moet worden voortgezet. De consequenties van deze wederzijdse theologische herontdekking moeten worden getrokken overal waar katholieken en orthodoxen samen leven. De gewoonten van isolement dienen te worden overwonnen om samen te werken op alle gebieden van pastorale actie waar een dergelijke samenwerking mogelijk gemaakt wordt door de bijna totale gemeenschap die reeds tussen ons bestaat. We moeten niet bang zijn van beide zijden en in overleg met elkaar de canonieke regels opnieuw in beschouwing te nemen die ingesteld werden toen het bewustzijn van onze gemeenschap - die nu nauw is hoewel nog onvolledig - nog verduisterd was, regels die misschien niet meer overeenstemmen met de resultaten van de dialoog van de liefde en de mogelijkheden die deze hebben opengelegd. Dat is belangrijk, opdat de gelovigen van beide zijden zich rekenschap kunnen geven van de gèboekte vooruitgang en het zou wenselijk zijn dat degenen die met deze dialoog belast worden de zorg hebben de consequenties te trekken voor het leven van de gelovigen uit de toekomstige vooruitgang.
Deze theologische dialoog die nu gaat beginnen zal tot taak hebben de misverstanden en onenigheden die er tussen ons nog bestaan, zoal niet op het niveau van het geloof dan toch minstens op dat van de theologische formulering, te overwinnen. Hij zou zich moeten afspelen niet alleen in de sfeer van de dialoog van de liefde die zich moet ontwikkelen en intensiveren, maar ook in een sfeer van aanbidding en beschikbaarheid.
Alleen in de aanbidding, met een scherp gevoel voor de transcendentie van het onuitsprekelijke mysterie 'dat alle kennis te boven gaat' (Ef. 3, 19) zullen we onze geschillen kunnen plaatsen en 'geen zwaardere last opleggen dan het onvermijdelijke' (Hand. 15, 28) om de gemeenschap te herstellen Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 18. Het lijkt mij namelijk dat de vraag die wij ons moeten stellen niet zozeer is of wij de volle gemeenschap kunnen herstellen, maar veel meer of we nog het recht hebben gescheiden te blijven. Deze vraag moeten we onszelf stellen in naam van onze trouw aan de wil van Christus aangaande zijn Kerk waarvoor het onophoudelijke gebed ons voortdurend meer beschikbaar moet maken in de loop van de theologische dialoog. Indien de Kerk geroepen wordt de mensen bijeen te brengen in de lofprijzing van God, herinnert de grote heilige kerkleraar van Oost en West, Irenaeus ons eraan dat 'de glorie van God de levende mens is' H. IreneĆ¼s van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. IV, 20, 7. Alles in de Kerk is erop gericht, dat de mens in staat wordt gesteld werkelijk te leven in die volle vrijheid die voortkomt uit zijn gemeenschap met de Vader door de Zoon in de Geest. De heilige Irenaeus vervolgt namelijk dadelijk: 'en het leven van de mens, dat is de aanschouwing van God', de aanschouwing van de Vader, gemanifesteerd in het Woord.
De Kerk kan slechts ten volle aan deze roeping beantwoorden door getuigenis af te leggen van de nieuwheid van dit in Christus gegeven leven door haar eenheid. 'Ik in hen en Gij in Mij, opdat zij volmaakt één zijn en de wereld zal erkennen, dat Gij Mij hebt gezonden en hen hebt liefgehad, zoals Gij Mij hebt liefgehad' (Joh. 17, 23). Er zeker van, dat onze hoop niet teleurgesteld wordt Vgl. Rom. 5, 5 spreek ik nogmaals, veelgeliefde broeders, mijn vreugde uit mij temidden van u te bevinden en met u breng ik dank aan de Vader van wie iedere volmaakte gave komt Vgl. Jak. 1, 17 .