Johannes Kardinaal Willebrands - 1 juni 1972
Op het gebied van de toelating tot de eucharistische Communie in de katholieke Kerk bevat het Secretariaat voor eenheid der Christenen
Directorium oecumenicum I
Directorium ter uitvoering van de beslissingen van het Tweede Vaticaans Concilie over oecumenische zaken (14 mei 1967) Vgl. Secretariaat voor eenheid der Christenen, Directorium ter uitvoering van de beslissingen van het Tweede Vaticaans Concilie over oecumenische zaken, Directorium oecumenicum I (14 mei 1967), 44.55 voor de van ons gescheiden Oosterse Christenen andere richtlijnen dan voor dé overige Christenen. De reden hiervan is deze: de Kerken van de Oosterse Christenen, ook al zijn ze gescheiden, kennen echte sacramenten - met name, op grond van de apostolische opvolging, het priesterschap en de Eucharistie - die hen door een zeer nauwe band met ons verbinden, zodat het gevaar van verduistering van de verhouding tussen de eucharistische Communie en de kerkgemeenschap betrekkelijk gering is. [[2717|39|'Deze (oosterse) kerken hebben ondanks de scheiding ware sacramenten en op grond van de apostolische successie met name het priesterschap en de Eucharistie, waardoor zij met ons nog steeds in zeer nauwe verbinding staan. Een zekere deelneming aan elkaars heilige diensten is daarom in geschikte omstandigheden en met toestemming van het kerkelijk gezag niet alleen mogelijk, maar wordt zelfs aangeraden']] 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 15 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de Oosterse Kerken, Orientalium Ecclesiarum (21 nov 1964), 24-29 Secretariaat voor eenheid der Christenen, Directorium ter uitvoering van de beslissingen van het Tweede Vaticaans Concilie over oecumenische zaken, Directorium oecumenicum I (14 mei 1967), 40. 'Tussen de katholieke Kerk en de gescheiden Oosterse Kerken bestaat een tamelijk nauwe gemeenschap in geloofszaken (vgl. decr. Unitatis Redintegratio over het oecumenisme, n. 14), bovendien 'wordt door de viering van de Eucharistie des Heren in deze afzonderlijke kerken de Kerk van God opgebouwd en uitgebreid' en 'deze kerken hebben ondanks de scheiding ware sacramenten en op grond van de apostolische opvolging met name het priesterschap en de Eucharistie .. .' Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 15 Onlangs wees de Paus erop, dat er 'tussen onze Kerk en de eerbiedwaardige orthodoxe kerken reeds een bijna volledige, zij het nog geen volmaakte, gemeenschap bestaat, die voortkomt uit onze gemeenschappelijke deelneming aan het mysterie van Christus en zijn Kerk'. Brief van 8 februari 1971 aan patriarch Athenagoras. Deze brief was diezelfde dag aan metropoliet Meliton van Chalcedon overhandigd, tijdens zijn bezoek aan Rome. Hij werd voor het eerst gepubliceerd in L 'Osservatore Romano, 7 maart 1971 (Archief van de Kerken 26 (1971), 581).
Wanneer het daarentegen om Christenen gaat die tot gemeenschappen behoren wier geloof in de Eucharistie van dat van de Kerk verschilt, aangezien ze het wijdingssacrament niet kennen, brengt hun toelating tot de katholieke Eucharistie het gevaar mee, dat de wezensband tussen de eucharistische Communie en de kerkgemeenschap wordt verduisterd. Daarom behandelt het directorium hun geval anders dan dat van de oosterse Christenen en is hun toelating maar tamelijk zelden geoorloofd, namelijk slechts in 'noodgevallen' In dat geval wordt deze gelovigen gevraagd zelf te laten zien, dat hun eigen geloof in de Eucharistie overeenstemt met het geloof van de katholieke Kerk in de Eucharistie zoals Christus deze heeft ingesteld en de katholieke Kerk haar overlevert; maar deze vraag wordt niet gesteld aan een orthodoxe gelovige, aangezien deze lid is van een Kerk wier geloof in de Eucharistie met het onze overeenstemt.
In Secretariaat voor eenheid der Christenen
Directorium oecumenicum I
Directorium ter uitvoering van de beslissingen van het Tweede Vaticaans Concilie over oecumenische zaken (14 mei 1967) van het directorium wordt aan het bisschoppelijk gezag een vrij ruime marge gelaten om vast te stellen, of de voor deze tamelijk zeldzame gevallen vereiste voorwaarden al of niet zijn vervuld. Wanneer dergelijke gevallen in een bepaald gebied nogal veelvuldig en volgens een vast patroon voorkomen, kan de bisschoppenconferentie ongetwijfeld bepaalde richtlijnen uitvaardigen. Maar meestentijds komt het aan de plaatselijke bisschop toe te beoordelen, hoe moet worden opgetreden. Want alleen hij zal in staat zijn alle omstandigheden van dat bepaalde geval in aanmerking te nemen en op passende manier de te volgen handelwijze te bepalen.
Behalve levensgevaar vermeldt het directorium nog twee andere voorbeelden, namelijk gevangenschap en vervolging; maar het spreekt tevens over 'andere, soortgelijke noodgevallen'. Deze gevallen blijven niet uitsluitend tot een toestand van onderdrukking en gevaar beperkt. Het kan namelijk ook gaan om Christenen die in ernstige geestelijke nood verkeren en hun eigen gemeenschap niet kunnen bereiken. Als voor- . beeld moge de diaspora gelden: in deze tijd van belangrijke migraties komt het vaker dan vroeger voor, dat niet-katholieke Christenen midden in katholieke streken her en der verspreid leven. Deze Christenen missen vaak de bijstand van een eigen gemeenschap of kunnen deze alleen ten koste van grote inspanning en moeite verkrijgen. Wanneer de overige in het directorium aangegeven voorwaarden zijn vervuld, kunnen deze gelovigen tot de eucharistische Communie worden toegelaten, maar het is de taak van de plaatselijke bisschop elk geval afzonderlijk te onderzoeken.
Paus PAULUS VI heeft deze pastorale instructie, samen met een schrijven dat de kardinaal-staatssecretaris op 25 mei 1972 aan de hierna te noemen kardinaal-voorzitter van het secretariaat heeft toegezonden, goedgekeurd en publicatie ervan opgedragen.
Gegeven te Rome, in het gebouw van het Secretariaat voor de bevordering van de eenheid der Christenen, 1 juni 1972.
Kard. JAN WILLEBRANDS,
voorzitter
br. Jérörne Hamer o.p.,
secretaris