19 oktober 2009
Omdat Christus werkelijk in de Eucharistie aanwezig is, volgt daar noodzakelijkerwijs allereerst uit dat daarin het mysterie van de incarnatie wordt bestendigd. De heilige Johannes zegt als hij spreekt over de menswording: het Woord is vlees geworden (Joh. 1, 14), maar voegt er nog aan toe: het heeft onder ons gewoond. De Griekse tekst gebruikt het woord skenoun wat betekent: je tent opslaan. Zonder twijfel verwijst dit naar het vroegere heiligdom van God in het Oude Testament, een tent (tabernaculum) die buiten het kamp stond opgesteld (Ex. 25, 8). Dezelfde Johannes levert de woorden van Jezus over: "Breekt deze tempel af en in drie dagen zal Ik hem doen herrijzen" (Joh. 2, 19); en als betekenis geeft hij: "Hij echter sprak over de tempel van zijn lichaam" (Joh. 2, 21), en dit lichaam blijft aanwezig in de Eucharistie.
"Dat het Woord vlees wordt", gebeurt slechts éénmaal op één bepaald tijdstip. Dit vleesgeworden Woord echter blijft voortdurend bij ons als Tempel van God (shekinah Yahve); die tempel ligt niet meer in Jeruzalem maar in ieder heiligdom waar de Eucharistie wordt bewaard. Het staat immers genoegzaam vast dat de verrezen Christus daar aanwezig is.
Volgens het Evangelie van Johannes was ten tijde van Jezus' leven de Geest nog niet geschonken, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was Vgl. Joh. 7, 39 . Zonder enige twijfel was Christus, ook als mens, Gods Zoon vanaf de menswording. Toch schonk Hij de Heilige Geest niet, omdat de Geest naar de Kerk wordt gezonden als vrucht van het offer van Christus: Christus offert zich op het kruis aan de Vader. De Vader heeft deze offergave aanvaard en daarom zijn Zoon opgewekt. De Geest nu daalde vanuit de omhelzing van beiden op de Kerk neer toen de dagen van Pinksteren vervuld waren.
Uit dit alles leren wij dat wij door Christus die aanwezig is in de Eucharistie de gave van de Heilige Geest ontvangen. Christus, aanwezig in de Eucharistie, heiligt ons, maakt ons tot betere mensen en wij ontvangen de vreugde en de vrede waarnaar een mens verlangt; in de Eucharistie blijft Hij werkzaam aanwezig.
Daarom is het in de Kerk gewoonte en plicht in een heiligdom de Eucharistie te bewaren.
Het is absoluut ontoelaatbaar dat er weinig aandacht besteed wordt aan Christus die in de Eucharistie aanwezig is en in het heiligdom wordt bewaard. Als Christus in zo'n wonderbaar Sacrament aanwezig heeft willen blijven, dan worden daardoor ongetwijfeld rijke genaden en gaven uitgestort, die wij nodig hebben om in Hem te kunnen leven. Hoeveel hebben de heiligen, priesters en leken, te danken aan deze aanwezigheid die hen lokte en naar zich toe trok! Het christelijke geloof kan met één woord worden samengevat: Christus, en Christus is hier aanwezig. Daarom kan men de vreugde van Christenen die vanuit een dergelijk groot mysterie leven zo goed begrijpen.
De Kerk moet daarom Christus aanbidden in dit Sacrament. De aanbidding nu is een heel eenvoudige daad want het is voldoende als we tot Christus zeggen: Gij zijt voor mij de eerste en voornaamste van alles. De hoofdzaak in het christelijk geloof is Christus. Daaruit volgen de andere dingen: wij geloven in God en wij hebben zijn geboden. Wij kunnen immers perfect de geboden onderhouden als wij vervuld zijn met de liefde van Christus. Daaruit komt de plicht tot aanbidding voort, namelijk willen dat Christus ons leven wordt.
In de H. Paus Paulus VI - Motu Proprio
Solemni hac liturgia - Credo van het Volk van God
Sollemnis Professio Fidei - Ter afsluiting van het jaar van het geloof
(30 juni 1968) van Paulus VI horen we de duidelijke vermaning dat het een plicht is de Eucharistie te vereren: "Zo rust dan op ons de ronduit aangename plicht om in de heilige Hostie, die we kunnen zien met eigen ogen, het vlees geworden Woord zelf te eren en te aanbidden, dat diezelfde ogen niet kunnen zien en dat zich, zonder de hemel te verlaten, voor onze ogen tegenwoordig heeft gesteld." H. Paus Paulus VI, Motu Proprio, Sollemnis Professio Fidei - Ter afsluiting van het jaar van het geloof, Solemni hac liturgia - Credo van het Volk van God (30 juni 1968), 34
Van deze verering, zo leert ons Johannes Paulus II H. Paus Johannes Paulus II, Brief, Het Mysterie en de Eredienst van de Heilige Eucharistie - Brief aan de Bisschoppen bij gelegenheid van Witte Donderdag 1980, Dominicae Cenae (24 feb 1980), 3, behoren wij dan ook blijk te geven iedere keer dat wij bij het Allerheiligst Sacrament komen, zowel wanneer wij onze kerken bezoeken, alsook wanneer de heilige Gedaanten naar de zieken worden gebracht en aan hen worden uitgereikt. "Waar de verering van de Eucharistie met enthousiasme verbreid en met ijver verdiept wordt, daar wordt het bewijs geleverd van die echte vernieuwing die het Concilie zich ten doel gesteld had en waarmee het zich hoofdzakelijk heeft beziggehouden. Dit is iets, eerbiedwaardige en dierbare broeders, dat onze aparte aandacht verdient. Immers de Kerk en de wereld hebben de verering van de Eucharistie hard nodig! Laten wij niet zuinig zijn met onze tijd als het erom gaat bij Hem samen te komen in aanbidding, in een beschouwend gebed dat vol geloof is en tevens bereid om de zware schulden en misdaden van de wereld goed te maken. Daarom mag onze aanbidding echt nooit ophouden?" H. Paus Johannes Paulus II, Brief, Het Mysterie en de Eredienst van de Heilige Eucharistie - Brief aan de Bisschoppen bij gelegenheid van Witte Donderdag 1980, Dominicae Cenae (24 feb 1980), 3 Tegenover de Eucharistie kan de wil tot genoegdoening nooit losgemaakt worden van de wil tot aanbidding.