
Paus Pius XII - 8 september 1951
Onze voorganger Leo de Grote had reeds dezelfde leer voortreffelijk uitgedrukt met deze woorden:
"Aangezien ... dit voornamelijk tot de rechtvaardigmaking van de mens bijdraagt, dat de eengeboren Zoon van God Zich gewaardigd heeft ook de Zoon des mensen te worden, zodat Hij, die God was, homooúsios, dit is één in wezen met de Vader, tevens waarachtig mens werd, dit is naar het vlees één in wezen met Zijn Moeder, daarom verheugen wij ons over het ene zowel als over het andere, omdat wij slechts door beide mysteries gered worden. En daarbij scheiden wij op generlei wijze de zichtbare van de onzichtbare, de lichamelijke van de onlichamelijke, de lijdelijke van de onlijdelijke, de tastbare van de ontastbare, de gestalte van de dienstknecht van de gestalte van God. Immers ofschoon de goddelijke natuur blijft van eeuwigheid, is de menselijke natuur begonnen in de tijd. Maar deze twee zijn tot een eenheid samengekomen en kunnen niet meer gescheiden worden of een einde nemen." H. Paus Leo I de Grote, Sermones. 30, 6: PL 54, 233v