H. Paus Johannes Paulus II - 2 februari 2001
De Kerk probeert in haar pastorale werk voortdurend aandacht te besteden aan deze serieuze problematiek. De verkondiging van het evangelie is gericht op de verlossing van heel de menselijke persoon, zijn authentieke en werkelijke bevrijding, door het realiseren van levensomstandigheden die passen bij zijn waardigheid. Het begrip van de mens, dat de Kerk in Christus heeft verworven, spoort haar ertoe aan om de fundamentele mensenrechten te verkondigen en haar stem te verheffen wanneer deze worden geschonden. Zij houdt ook nooit op de waardigheid van de menselijke persoon te onderstrepen en te verdedigen, daarbij aandacht vragend voor de onvervreemdbare rechten die uit die waardigheid voortvloeien. Het gaat hierbij specifiek om het recht om een eigen land te hebben, om in vrijheid in het eigen land te leven, om met zijn/haar familieleden samen te leven, om te beschikken over de goederen die nodig zijn voor een waardig bestaan, om het eigen etnische, culturele en taalkundige erfgoed te bewaren en te ontwikkelen, om openlijk de eigen godsdienst te kunnen belijden en onder alle omstandigheden erkend en behandeld te worden naar de waardigheid die men als mens bezit.
Deze rechten liggen concreet vervat in het concept van het universeel algemeen welzijn, dat heel de familie van volkeren omvat en iedere vorm van nationalistisch egoïsme overstijgt. Het recht om te emigreren moet ook in deze context worden bezien. De Kerk erkent dat ieder mens dit recht heeft, in de dubbele zin van de mogelijkheid om het eigen land te verlaten en de mogelijkheid om naar een ander land te gaan om daar betere levensomstandigheden te zoeken. De uitoefening van dit recht moet natuurlijk wel gereguleerd worden, omdat een willekeurige gebruikmaking ervan schadelijk of nadelig kan zijn voor het algemeen welzijn van de gemeenschap die de migrant opvangt. Boven alle betrokken belangen en de wetgeving van de afzonderlijke landen moeten er internationale normen worden vastgesteld waarmee ieders rechten kunnen worden gereguleerd, zodat kan worden voorkomen dat er eenzijdig beslissingen worden genomen die de zwaksten schaden.
In dit verband heb ik er in de Boodschap voor de Wereldmigratiedag van 1993 op gewezen dat het weliswaar zo is dat hoogontwikkelde landen niet altijd in staat zijn om alle emigranten op te nemen, maar dat het wel duidelijk moet zijn dat het criterium waarmee wordt vastgesteld tot op welke hoogte dit mogelijk is, niet uitsluitend gebaseerd mag zijn op de bescherming van de eigen welvaart, zonder oog te hebben voor de noden van mensen die om tragische redenen genoodzaakt zijn om gastvrijheid te vragen.