
H. Paus Johannes Paulus II - 2 februari 2001
"Jezus Christus is dezelfde, gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid" (Heb. 13, 8).
Deze woorden van de apostel Paulus, gekozen als motto voor het grote Jubeljaar dat kort geleden is afgesloten, herinneren aan de missie van Jezus, het Woord dat vlees is geworden voor de verlossing van de wereld. Trouw aan zijn opdracht in dienst van het evangelie, blijft de Kerk mensen van alle nationaliteiten benaderen om hen de blijde boodschap van de verlossing te brengen.
In deze boodschap ter gelegenheid van de Wereldmigratiedag wil ik stilstaan bij de evangelisatieopdracht van de Kerk in relatie tot het grote en complexe verschijnsel van emigratie en mobiliteit. Dit jaar is voor deze dag het volgende thema gekozen: De pastorale zorg voor migranten - onderdeel van de missie van de Kerk in deze tijd. Dit is een terrein dat veel pastoraal werkers ter harte gaat, omdat zij heel goed weten dat hier veel problemen liggen. Zij kennen ook de verschillende situaties die mensen ertoe brengen om hun eigen land te verlaten. Mobiliteit uit vrije beweging is één ding. Mobiliteit onder dwang van ideologische, politieke of economische aard is iets heel anders. Het is onmogelijk om daaraan voorbij te zien bij het plannen en bieden van adequate pastorale zorg aan de verschillende categorieën migranten en mensen op doortocht.
De Dicasterie, die tot vaste taak heeft om uiting te geven aan de zorg van de Kerk om mensen die met dit verschijnsel te maken hebben, vervat het geheel van de menselijke mobiliteit in voornoemde termen. De term 'migrant' is in de eerste plaats bedoeld voor vluchtelingen en bannelingen die vrijheid en veiligheid zoeken buiten de grenzen van hun eigen land. Hij verwijst echter ook naar jonge mensen die in het buitenland studeren en iedereen die zijn eigen land verlaat om ergens anders betere levensomstandigheden te zoeken. Migratie is een verschijnsel dat zich steeds verder uitbreidt en dat stelt het pastorale werk van de kerkgemeenschap voor vragen en uitdagingen. Het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie riep in het decreet 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Christus Dominus
Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk
(28 oktober 1965) op tot "bijzondere aandacht - voor gelovigen die wegens hun levensomstandigheden onvoldoende profijt hebben van de gewone algemene zielzorg van de parochieherders of daar zelfs geheel en al buiten vallen, zoals het geval is met zeer veel immigranten, met ballingen en vluchtelingen". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk, Christus Dominus (28 okt 1965), 18
In dit complexe fenomeen spelen tal van elementen mee: het streven naar een grotere politieke en juridische eenheid van de menselijke familie, de aanmerkelijke toename van culturele uitwisselingen, de onderlinge afhankelijkheid van landen, met name op economisch gebied, de liberalisering van de handel en bovenal de groei van het aantal multinationale ondernemingen, het gebrek aan evenwicht tussen rijke en arme landen, en de ontwikkeling van de communicatie- en transportmiddelen.
De wisselwerking tussen deze factoren veroorzaakt de beweging van mensenmassa's van het ene gebied van de wereld naar het andere. Mobiliteit is, zij het in verschillende vormen en gradaties, een algemeen kenmerk van de mensheid geworden. Het betreft vele mensen in directe zin en heeft op anderen indirect zijn weerslag. De reusachtige proporties en complexe aard van dit verschijnsel vragen om een diepgaande analyse van de structurele veranderingen die zich hebben voltrokken, namelijk de mondialisering van de economie en het sociale leven. Het samenkomen van rassen, beschavingen en culturen binnen één en dezelfde juridische en sociale orde, stelt ons voor het dringende probleem hoe wij met elkaar moeten leven. Grenzen vallen weg, afstanden worden steeds kleiner en de weerslag van gebeurtenissen wordt tot in de verste hoeken van de wereld gevoeld.
Wij zijn getuige van een fundamentele verandering in de manier van denken en leven, die naast positieve elementen onvermijdelijk ook twijfelachtige aspecten moet hebben. Zo leidt het besef van tijdelijkheid er bijvoorbeeld toe dat men liever kiest voor iets nieuws, ten koste van stabiliteit en een duidelijk stelsel van waarden. Tegelijkertijd neemt de geest een steeds leergieriger en opener houding aan, met een grotere gevoeligheid en bereidheid tot een dialoog. Dit klimaat kan ertoe leiden dat mensen hun eigen overtuigingen verdiepen, maar kan ook ontaarden in een oppervlakkig relativisme. Mobiliteit impliceert altijd het zich losmaken uit de oorspronkelijk omgeving, hetgeen zich vaak vertaalt in een ervaring van eenzaamheid in combinatie met het gevaar in de anonimiteit te verdwijnen. Deze situatie kan leiden tot een afwijzing van de nieuwe omgeving, maar ook tot een kritiekloos accepteren daarvan, in tegenstelling tot de eerdere ervaring. Soms kan zelfs de bereidheid bestaan om een passieve modernisering te ondergaan, die gemakkelijk een bron van culturele en sociale vervreemding kan worden. Menselijke mobiliteit impliceert talloze mogelijkheden om zich open te stellen, anderen te ontmoeten en met anderen samen te komen. Men kan echter niet voorbijzien aan het feit dat het ook aanleiding geeft tot uitingen van individuele en collectieve afwijzing, de vrucht van een gesloten mentaliteit die men aantreft in samenlevingen die worden beheerst door onevenwichtigheid en angst.
De Kerk probeert in haar pastorale werk voortdurend aandacht te besteden aan deze serieuze problematiek. De verkondiging van het evangelie is gericht op de verlossing van heel de menselijke persoon, zijn authentieke en werkelijke bevrijding, door het realiseren van levensomstandigheden die passen bij zijn waardigheid. Het begrip van de mens, dat de Kerk in Christus heeft verworven, spoort haar ertoe aan om de fundamentele mensenrechten te verkondigen en haar stem te verheffen wanneer deze worden geschonden. Zij houdt ook nooit op de waardigheid van de menselijke persoon te onderstrepen en te verdedigen, daarbij aandacht vragend voor de onvervreemdbare rechten die uit die waardigheid voortvloeien. Het gaat hierbij specifiek om het recht om een eigen land te hebben, om in vrijheid in het eigen land te leven, om met zijn/haar familieleden samen te leven, om te beschikken over de goederen die nodig zijn voor een waardig bestaan, om het eigen etnische, culturele en taalkundige erfgoed te bewaren en te ontwikkelen, om openlijk de eigen godsdienst te kunnen belijden en onder alle omstandigheden erkend en behandeld te worden naar de waardigheid die men als mens bezit.
Deze rechten liggen concreet vervat in het concept van het universeel algemeen welzijn, dat heel de familie van volkeren omvat en iedere vorm van nationalistisch egoïsme overstijgt. Het recht om te emigreren moet ook in deze context worden bezien. De Kerk erkent dat ieder mens dit recht heeft, in de dubbele zin van de mogelijkheid om het eigen land te verlaten en de mogelijkheid om naar een ander land te gaan om daar betere levensomstandigheden te zoeken. De uitoefening van dit recht moet natuurlijk wel gereguleerd worden, omdat een willekeurige gebruikmaking ervan schadelijk of nadelig kan zijn voor het algemeen welzijn van de gemeenschap die de migrant opvangt. Boven alle betrokken belangen en de wetgeving van de afzonderlijke landen moeten er internationale normen worden vastgesteld waarmee ieders rechten kunnen worden gereguleerd, zodat kan worden voorkomen dat er eenzijdig beslissingen worden genomen die de zwaksten schaden.
In dit verband heb ik er in de Boodschap voor de Wereldmigratiedag van 1993 op gewezen dat het weliswaar zo is dat hoogontwikkelde landen niet altijd in staat zijn om alle emigranten op te nemen, maar dat het wel duidelijk moet zijn dat het criterium waarmee wordt vastgesteld tot op welke hoogte dit mogelijk is, niet uitsluitend gebaseerd mag zijn op de bescherming van de eigen welvaart, zonder oog te hebben voor de noden van mensen die om tragische redenen genoodzaakt zijn om gastvrijheid te vragen.
De Kerk doet met haar eigen pastorale werk haar best om migranten het licht en de steun van het evangelie niet te onthouden. Zij heeft in de loop der tijd steeds meer aandacht besteed aan katholieken die hun eigen land verlieten. Vooral tegen het einde van de negentiende eeuw lieten grote aantallen katholieke migranten Europa achter zich om de oceanen over te steken. Zij bevonden zich soms in omstandigheden die een bedreiging vormden voor hun geloof, wegens het ontbreken van priesters en een structuur. Zij kenden de plaatselijke taal niet en konden daarom niet delen in de gewone pastorale zorg van het nieuwe land en waren daarmee teruggeworpen op zichzelf.
Zo bracht de migratie in feite het geloof in gevaar en dat wekte de bezorgdheid van vele pastores die in sommige gevallen zelfs zover gingen dat zij de mensen afraadden om te emigreren. Later werd echter duidelijk dat het verschijnsel niet tegen te houden was. Daarom streefde de Kerk naar geschikte vormen van pastorale zorg, aangezien zij voorzag dat de migratie een effectieve manier kon worden om het geloof in andere landen te verspreiden. Op basis van de ervaring die in de loop der jaren werd opgebouwd, ontwikkelde de Kerk later een organische pastorale zorg voor emigranten en bracht zij in 1952 de apostolische Constitutie Paus Pius XII - Apostolische Constitutie
Exsul Familia Nazarethana
Het Huisgezin van Nazareth - Over de geestelijke verzorging van de emigranten
(1 augustus 1952) uit. Hierin wordt ten aanzien van migranten bevestigd dat het noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat zij dezelfde pastorale zorg en hulp krijgen als de autochtone Christenen, door de structuur die in de gewone pastorale zorg wordt geboden voor het behoud en de groei van het geloof van de gedoopte gelovigen, aan te passen aan de situatie van de katholieke migrant.
Vervolgens boog het Tweede Vaticaans Concilie zich over het fenomeen migratie in zijn verschillende uitdrukkingsvormen: immigranten, emigranten, vluchtelingen, bannelingen en buitenlandse studenten vormen vanuit pastoraal oogpunt tezamen de categorie van hen die buiten hun eigen land wonen en daarom geen gebruik kunnen maken van de gewone pastorale zorg. Zij worden omschreven als gelovigen die, omdat zij buiten hun eigen land wonen, de bijzondere bijstand behoeven van een priester die hun eigen taal spreekt.
We gaan een stap verder en richten onze aandacht, na het geloof dat wordt bedreigd, op het recht van de emigrant op respect voor zijn culturele erfgoed, zelfs in de pastorale zorg. Vanuit dit oogpunt gezien, is de grens voor het verlenen van pastorale bijstand die door Paus Pius XII - Apostolische Constitutie
Exsul Familia Nazarethana
Het Huisgezin van Nazareth - Over de geestelijke verzorging van de emigranten
(1 augustus 1952) bij de derde generatie wordt getrokken, niet langer van kracht en moet het duidelijk zijn dat migranten recht hebben op hulp zolang daar nog werkelijk behoefte aan bestaat.
In feite vormen migranten geen categorie zoals de andere categorieën waaruit de parochiegemeenschap is opgebouwd - kinderen, jongeren, echtparen, arbeiders, hogergeschoolden et cetera - die wat taal en cultuur betreft een homogene groep vormen. Zij behoren tot een andere gemeenschap, waaraan pastorale zorg moet worden verleend die overeenkomsten vertoont met die in het land van herkomst als het gaat om respect voor het culturele erfgoed, de noodzaak van een priester die dezelfde taal spreekt en de behoefte aan vaste, concrete structuren. Het is noodzakelijk om een stabiele, persoonlijke en gemeenschapsgerichte zielzorg te hebben, die de katholieke gelovigen in tijden van nood hulp kan bieden, tot zij hun plek vinden in de plaatselijke Kerk en zij gebruik kunnen maken van het gewone werk van de priesters in de territoriale parochie.
Deze principes werden opgenomen in de geldende canonieke bepalingen, die de pastorale zorg voor migranten in de gewone pastorale zorg geïncorporeerd hebben. Aan de afzonderlijke normen ligt, ook wat betreft de pastorale zorg ten aanzien van de menselijke mobiliteit, de kerkelijke inspiratie van het Tweede Vaticaans Concilie ten grondslag, waardoor het hele nieuwe wetboek wordt gekenmerkt.
De pastorale zorg voor migranten is dus een geïnstitutionaliseerd onderdeel van het kerkelijk werk geworden, dat zich richt op de gelovigen, niet zozeer als individuele personen, maar als leden van een bepaalde gemeenschap waaraan de Kerk speciale pastorale zorg verleent. Deze zorg heeft echter, uit de aard der zaak, een tijdelijk en voorbijgaand karakter, hoewel de wet geen vast tijdstip bepaalt waarop deze afloopt. De organisatorische structuur van een dergelijke zorg is geen vervanging van, maar een aanvulling op de pastorale zorg in de territoriale parochie, waarin deze naar verwachting vroeger of later zal overgaan. Hoewel bij de pastorale zorg voor migranten rekening wordt gehouden met het feit dat een bepaalde gemeenschap een eigen taal en cultuur heeft, die in het dagelijkse apostolische werk niet genegeerd kan worden, is het behoud en de ontwikkeling daarvan niet het eigenlijke doel.
De geschiedenis leert dat in situaties waarin katholieke gelovigen werden begeleid in hun emigratie naar andere landen, zij hun geloof niet alleen behielden, maar zelfs vruchtbare bodem vonden om het te verdiepen, persoonlijker te maken en er in hun leven van te getuigen. In de loop der eeuwen is migratie steeds een middel gebleken om de christelijke boodschap in hele land-streken te verkondigen. In onze tijd tekent zich een radicale verandering af in het beeld van de migratie: enerzijds neemt de stroom katholieke migranten af, anderzijds is er een groeiende stroom niet-christelijke migranten, die zich vestigen in landen waarvan de bevolking overwegend katholiek is.
In de encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Redemptoris Missio
Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht
(7 december 1990) heb ik gewezen op de taak van de Kerk ten aanzien van niet-christelijke migranten, waarbij ik onderstreepte dat zij, door zich ergens te vestigen, nieuwe mogelijkheden voor contact en culturele uitwisseling creëren. Deze vormen voor de christelijke gemeenschap een aansporing tot een warm onthaal, een dialoog, hulp en verbondenheid. Dit veronderstelt een dieper besef van het belang van de katholieke leer omtrent niet-christelijke godsdiensten, Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965) om een aandachtige, doorlopende en respectvolle interreligieuze dialoog te kunnen voeren als middel tot wederzijdse kennisvergaring en verrijking. "In het licht van de heilseconomie", schreef ik in bovengenoemde encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Redemptoris Missio
Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht
(7 december 1990), "ziet de Kerk geen tegenstelling tussen de verkondiging van Christus en de dialoog tussen de godsdiensten, maar voelt zij de noodzaak deze te verenigen in het kader van haar missie ad gentes. Het is nodig dat deze twee elementen zowel hun innerlijk verband als hun onderscheid bewaren; daarom moeten zijn niet worden verward noch misbruikt noch gelijkwaardig geacht, alsof zij onderling verwisselbaar waren." H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 55
De aanwezigheid van niet-christelijke immigranten in van oudsher christelijke landen vormt een uitdaging voor de kerkelijke gemeenschappen. Het verschijnsel blijft een impuls voor het liefdadigheidswerk in de Kerk, in de zin van een warm onthaal en hulp aan deze broeders en zusters bij het zoeken van werk en woonruimte. Dit lijkt in zekere zin sterk op het werk dat de missionarissen in de missiegebieden doen. Zij zorgen voor de zieken, de armen en de analfabeten. Dat is de weg van de leerling: hij gaat in op de verwachtingen en behoeften van de naaste die in nood verkeert, hoewel het fundamentele doel van zijn missie ligt in de verkondiging van Christus en zijn evangelie. Hij weet dat de verkondiging van Jezus de eerste daad van naastenliefde aan een mens is, vóór enig gebaar van solidariteit, hoe genereus dat ook moge zijn. Er is geen sprake van werkelijke evangelisatie tenzij "de naam en de leer, het leven en de beloften, het rijk en het mysterie van Jezus van Nazaret, de Zoon Gods, worden verkondigd". H. Paus Paulus VI, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de Evangelisatie in de Moderne Wereld, Evangelii Nuntiandi (8 dec 1975), 22
In een omgeving die wordt bepaald door een groeiend religieus relativisme en toenemende onverschilligheid, is het soms moeilijk om de spirituele dimensie van liefdadigheidsprojecten uit te laten komen. Sommige mensen zijn bang dat liefdadigheid in het kader van evangelisatie hen het verwijt van zieltjeswinnerij zal opleveren. Het verkondigen en getuigen van het evangelie van naastenliefde vormt het bindweefsel van de missie onder de migranten. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Een nieuw millennium, Novo millennio ineunte (6 jan 2001), 56
Ik wil in deze plaats een eerbetoon uitspreken aan de vele apostelen die hun leven aan deze missionaire opdracht hebben gewijd. Ook wil ik wijzen op de inspanningen die de Kerk zich heeft getroost om aan de verwachtingen van de migranten tegemoet te komen. Onderdeel daarvan is de Internationale katholieke migratiecommissie, die, zo kan ik hier met genoegen meedelen, in 2001 haar 50-jarig bestaan viert. Deze commissie is in 1951 ingesteld op initiatief van de toenmalige substituut aan het staatssecretariaat, Giovanni Battista Montini. Zij was bedoeld om iets te doen aan de noden van hen die bij de migratiebewegingen betrokken waren, als gevolg van de noodzaak om de door de oorlog verwoeste industrie weer op te bouwen en de tragische omstandigheden waarin hele bevolkingen zich bevonden. Zij werden gedwongen om te verhuizen, ten gevolge van de nieuwe geopolitieke orde die door de winnaars was bepaald. De 50-jarige geschiedenis van deze organisatie, met alle aanpassingen die zijn aangebracht om beter te kunnen inspelen op veranderende situaties, getuigen van de verscheidenheid, de alertheid en het substantiële karakter van haar activiteiten. In een toespraak tijdens de openingszitting op 5 juni 1951 sprak de latere paus Paulus VI over de noodzaak om de obstakels die de migratie belemmerden, weg te nemen, om zo werklozen kans op werk en daklozen onderdak te bieden. Hij voegde daaraan toe dat de zaak van de kersverse Internationale migratiecommissie de zaak van Christus zelf was. Die woorden hebben hun relevantie volledig behouden.
Terwijl ik de Heer dank voor de diensten die deze commissie heeft bewezen, hoop ik van harte dat zij zich met aandacht en hulp blijft inzetten voor vluchtelingen en migranten met des te meer energie naarmate de omstandigheden van deze groepen mensen moeilijker en onzekerder blijken te zijn.
De verkondiging van het Evangelie van naastenliefde aan de immense en zeer diverse wereld van de migranten houdt in deze tijd ook in dat er aandacht is voor de culturele omgeving. Voor veel mensen betekent het vertrek naar een vreemd land dat zij geconfronteerd worden met manieren van leven en denken die hen vreemd zijn en verschillende reacties oproepen. Steden en landen vormen in toenemende mate een multi-etnische en multiculturele samenleving. Ook voor christenen vormt dit een grote uitdaging. Een rustige beschouwing van de nieuwe situatie werpt licht op vele waarden die het verdienen om hoog in het vaandel te worden gedragen. De heilige Geest zit niet vast aan etnische groepen of culturen. Hij verlicht en inspireert mensen op vele mysterieuze wijzen. Langs verschillende wegen voert Hij iedereen nader tot de verlossing, tot Jezus, het vleesgeworden Woord, "de vervulling van het verlangen van alle godsdiensten ter wereld, en juist daardoor hun enige en definitieve eindpunt". H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Nu het derde millennium van de nieuwe tijd nadert, Tertio millennio adveniente (10 nov 1994), 6
Deze beschouwing zal de niet-christelijke migrant zeker helpen om zijn eigen religiositeit als een belangrijk element van de eigen culturele identiteit te zien en zal het hem tegelijkertijd mogelijk maken om de waarden van het christelijk geloof te ontdekken. Met het oog hierop is het nuttiger dan ooit als de plaatselijke Kerken samenwerken met missionarissen die de cultuur van de immigranten kennen. Dit houdt in dat er contacten worden gelegd tussen de gemeenschap van de migranten en die van het land van herkomst en dat de gemeenschappen in het nieuwe land tegelijkertijd geïnformeerd worden omtrent de culturen en religies van de immigranten en de redenen waarom zij moesten emigreren.
Het is belangrijk om de gemeenschap in het nieuwe land te helpen om niet alleen een open houding aan te nemen in de zin van gastvrijheid en naastenliefde, maar ook open te staan voor ontmoetingen, samenwerking en uitwisseling. Verder is het goed om de weg vrij te maken voor pastoraal werkers die uit de landen van herkomst naar de immigratielanden komen om daar onder hun landgenoten te werken. Het zou heel nuttig zijn als er ontvangstcentra voor hen zouden worden opgericht, waar zij op hun nieuwe taak kunnen worden voorbereid.
Deze verrijkende interculturele en interreligieuze dialoog veronderstelt een klimaat dat zich kenmerkt door wederzijds vertrouwen en respect voor de vrijheid van godsdienst. Een van de sectoren die door het licht van Christus verlicht moet worden, is dan ook de vrijheid, in het bijzonder de godsdienstvrijheid, die her en der nog altijd wordt ingeperkt. Zij vormt de voorwaarde en waarborg voor de vrijheid. "De godsdienstvrijheid", schreef ik in H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Redemptoris Missio
Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht
(7 december 1990), "gaat echter niet om een probleem van de godsdienst van een meerderheid of een minderheid maar om een onvervreemdbaar recht van iedere mens". H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 39
Vrijheid is een constitutief element van het christelijk geloof zelf, aangezien het niet iets is dat voortkomt uit menselijke tradities of filosofische debatten. Het is een geschenk van God, dat ons met gepast respect voor het menselijk geweten gegeven is. Het is de Heer, die doeltreffend werkt door zijn Geest; Hij is de ware hoofdpersoon. De mensen zijn de instrumenten die Hij gebruikt, Hij heeft ieder van ons een eigen taak toebedeeld.
Het Evangelie is voor iedereen. Niemand is uitgesloten van de mogelijkheid om deel te hebben aan de blijdschap van het goddelijke koninkrijk. Dat is ook precies de missie van de Kerk in deze tijd: ieder mens, ongeacht cultuur of ras, concreet de gelegenheid bieden om Christus te leren kennen. Ik hoop met heel mijn hart dat deze mogelijkheid alle migranten wordt geboden en neem dat op in mijn gebeden.
Ik vertrouw de toewijding en edelmoedige intenties van hen die zorg dragen voor de migranten, toe aan Maria, Moeder van Jezus en nederige dienstmaagd van de Heer, die zelf de pijn van migratie en ballingschap heeft doorgemaakt. Moge zij in het nieuwe millennium de migranten voorgaan naar Hem die "het ware licht (is), dat elke mens verlicht" (Joh. 1, 9).
Met deze wensen spreek ik met heel mijn hart een bijzondere apostolische zegen uit over allen die op dit belangrijke pastorale terrein werkzaam zijn.
Vanuit het Vaticaan, 2 februari 2001JOHANNES PAULUS II