Tegenwoordig, alsook in vroegere tijden, spreekt men met meer of minder wijsheid over de geestelijke wezens. Men moet toegeven dat de verwarring soms groot is en het gevaar met zich meebrengt iets als het geloof van de Kerk over de Engelen voor te stellen, wat niet tot het geloof behoort of, omgekeerd, een belangrijk aspect van de geopenbaarde waarheid over het hoofd te zien. Het bestaan van geestelijke wezens, die de Heilige Schrift gewoonlijk Engelen noemt, werd reeds ten tijde van Christus door de Sadduceeën geloochend.
Vgl. Hand. 23, 8
Evenzo worden ze door de materialisten en rationalisten van alle tijden bestreden. Maar, zoals een hedendaagse theoloog treffend opmerkt, “zou men zich van de Engelen willen bevrijden, dan zou men de H. Schrift zelf en met haar de gehele heilsgeschiedenis radicaal moeten herzien”.
A. Winklhofer, Die Welt der Engel, Ettal 1961, p. 144, nota 2; in Mysterium Salutis, II, 2, p. 726
De gehele Overlevering stemt in deze kwestie overeen. De geloofsbelijdenis van de Kerk is nauwkeurig beschouwd een weerklank van datgene, wat Paulus aan de Kolossenzen schrijft: “Want in Hem is alles geschapen in de hemelen en op aarde, het zichtbare en het onzichtbare, tronen en hoogheden, heerschappijen en machten. Het heelal is geschapen door Hem en voor Hem”. (
Kol. 1, 16) D.w.z. Christus, die als Zoon het eeuwige met de Vader wezensgelijke Woord, de Eerstgeborene van heel de schepping is, staat in het middelpunt van het heelal
Vgl. Kol. 1, 15
– als oorzaak en as waar de gehele schepping om draait, zoals we nog zullen zien als we direct over Hem spreken.