
H. Paus Pius X - 20 november 1903
De kerkmuziek moet derhalve zoveel mogelijk de eigenschappen der liturgie bezitten, te weten wijding en schoonheid, waaruit vanzelf dat andere kenmerk volgt, nl. algemeenheid.
Zij moet gewijd zijn, en bijgevolg alles wat werelds is uitsluiten, niet enkel in zich, maar ook in de wijze van uitvoering.
Zij moet ware kunst zijn; anders kan zij op het gemoed van den hoorder niet die uitwerking hebben, die de Kerk beoogt, als zij de toonkunst in haar eredienst betrekt.
Maar zij moet daarnaast ook algemeen zijn, in die zin, dat elk volk ook in de kerkmuziek weliswaar zijn eigen aard mag volgen; doch dit moet ondergeschikt blijven aan het algemeen karakter der gewijde muziek, zodat niemand van een ander volk bij het aanhoren er van onaangenaam getroffen worde.