15 oktober 1989
De meeste grote godsdiensten die in het bidden de vereniging met God hebben gezocht, hebben ook wegen aangeduid om die te bereiken. Aangezien "de katholieke Kerk niets verwerpt wat waar en heilig is in die godsdiensten", 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 2 hoeft men die aanwijzingen niet a priori af te wijzen omdat ze niet-christelijk zijn. Wat daarin bruikbaar is, kan er juist uitgehaald worden, als we maar nooit de christelijke opvatting van het gebed met haar logica en vereisten uit het oog verliezen; want binnen dat geheel moeten die gedeelten, in de vorm aangepast, hun plaats krijgen. Daartoe kan men op de eerste plaats rekenen de nederige aanvaarding van een leermeester die ervaring heeft met het gebedsleven en daarin richtlijnen kan geven. Iets daarvan heeft men altijd beseft in de christelijke ervaring, en dat sinds heel vroege tijden al vanaf de periode van de Woestijnvaders. Deze leermeester die het 'sentire cum Ecclesia' in zijn vingers heeft, moet niet alleen als gids wijzen op bepaalde gevaren, maar dient als 'geestelijk leidsman' zijn mensen met enthousiasme te brengen tot een innig gebedsleven, dat een gave is van de Heilige Geest.