Joseph Kardinaal Ratzinger - 28 mei 1992
In de universele kerk zijn de kerken ledematen van één lichaam. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 23 Vgl. H. Hilarius van Poitiers, Instructio Psalmorum. 14,3: PL 9, 301 Vgl. H. Paus Gregorius de Grote, Moreel commentaar op (het boek) Job, Moralia in Job. IV, 7, 12: PL 75, 643 Daarom kan het begrip communio op een analoge wijze worden toegepast op de eenheid tussen de particuliere kerken en kan de universele kerk beschouwd worden als een communio van kerken. Soms wordt de gedachte van een "communio van particuliere kerken" echter zo uitgelegd dat daarmee het begrip van de eenheid van de kerk op zichtbaar en institutioneel niveau wordt afgezwakt. Zo wordt gesteld dat iedere particuliere kerk een zelfstandige eenheid is en dat de universele kerk het resultaat is van de wederzijdse erkenning door de particuliere kerken. Dit ecclesiologisch unilateralisme, dat niet alleen een verarming betekent van het begrip universele kerk maar ook van het begrip particuliere kerk, verraadt een te beperkt verstaan van het begrip communio. Wanneer een particuliere kerk geheel op eigen benen probeert te staan en de reële communio met de universele kerk en met haar actuele en zichtbare centrum afzwakt, blijkt - zo leert de geschiedenis - dat ook haar interne eenheid schade leidt en dat deze kerk gevaar loopt haar vrijheid te verliezen onder druk van verschillende vormen van onderwerping en uitbuiting. Vgl. H. Paus Paulus VI, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de Evangelisatie in de Moderne Wereld, Evangelii Nuntiandi (8 dec 1975), 64