Joseph Kardinaal Ratzinger - 28 mei 1992
De Kerk van Christus, waarvan we in de geloofsbelijdenis uitzeggen dat deze één, heilig, katholiek en apostolisch is, is de universele Kerk, dat wil zeggen de wereldwijde communio van volgelingen van de Heer Vgl. Mt. 16, 18. etc. Vgl. 1 Kor. 12, 28. etc. , die in de eigen kenmerken en de verscheidenheid van personen, groepen, tijdstippen en plaatsen, aanwezig en actief is. Tot deze veelvuldige particuliere uitdrukkingen van de reddende aanwezigheid van de ene Kerk van Christus, behoren vanaf de tijd van de apostelen die eenheden die op zichzelf beschouwd kerken Vgl. Hand. 8, 1. etc. Vgl. Hand. 11, 22. etc. Vgl. 1 Kor. 1, 2. etc. Vgl. 1 Kor. 16, 19. etc. Vgl. Gal. 1, 22. etc. Vgl. Openb. 2, 1.8. etc. zijn, omdat - ofschoon zij particulier zijn - de universele kerk met alle wezenlijke kenmerken in hen tegenwoordig wordt gesteld. Vgl. Pauselijke Bijbelcommissie, Unité et diversité dans l'Eglise (11 apr 1988), 14-28 Ze zijn gevormd "naar het beeld van de universele kerk" 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 23 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 20, en elk van hen is "een deel van het volk van God dat toevertrouwd is aan de herderlijke zorg van een Bisschop en van diens priesterlijke medewerkers". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk, Christus Dominus (28 okt 1965), 11