11 juli 2009
“Het menselijk leven moet volstrekt geëerbiedigd en beschermd worden vanaf het moment van de conceptie. Vanaf het eerste ogenblik van zijn bestaan moeten de rechten van de persoon voor elk menselijk wezen erkend worden, waaronder het onschendbaar recht op het leven, een recht dat aan elk onschuldig wezen toekomt. Voordat ik u in de moederschoot vormde, koos ik u uit; voordat ge geboren werd, bestemde ik u voor Mij (Jer. 1, 5). Mijn diepste wezen is U niet verborgen. Toen ik geheimnisvol werd voortgebracht, mijn levensdraden in de schoot gevlochten werden (Ps. 139, 15).”
“Vanaf de eerste eeuw heeft de Kerk voorgehouden dat elke opzettelijke abortus ("abortus provocatus") een moreel kwaad is. Dit onderricht is nooit veranderd. Het blijft een vaste leer. De rechtstreekse vruchtafdrijving, die als doel of als middel gewild wordt, is ernstig in strijd met de zedenwet: Gij zult het kind niet doden door abortus en de pasgeborene zult gij niet laten sterven. (Didachè 2,2) God immers, de Heer van het leven, heeft aan de mensen de uitmuntende taak toevertrouwd om zorg te dragen voor het leven; deze taak moet op menswaardige wijze worden vervuld. Daarom moet het leven reeds vanaf de ontvangenis met uiterste zorg worden beschermd; vruchtafdrijving en kindermoord zijn afschuwwekkende misdaden. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 51.”
“De formele medewerking aan abortus is een zware zonde. De Kerk bestraft deze misdaad tegen het menselijk leven met de kerkelijke straf van excommunicatie: "Wie vruchtafdrijving bewerkt met daadwerkelijk gevolg, loopt een excommunicatie van rechtswege op" Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 1398 "door het feit zelf dat hij het misdrijf begaat" Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 1314 en volgens de voorwaarden bepaald door het kerkelijk recht. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 1323-1324 Hiermee wil de Kerk niet het terrein van de barmhartigheid inperken. Maar wel maakt ze hiermee duidelijk hoe zwaar deze misdaad is en hoe onherstelbaar de schade, toegebracht aan het onschuldige slachtoffer, aan zijn ouders en aan de hele samenleving.”