
Aucturitate Ioannis Pauli PP. II - 25 januari 1983
CODEX IURIS CANONICI Codex van het Canonieke recht |
|||
► | PROCESSEN | ||
► | CONTENTIEUS GEDING | ||
► | Gewoon contentieus geding | ||
► | Uitvoering van een vonnis |
§ 2 De rechter die het vonnis geveld heeft, en indien beroep ingesteld is ook de rechter van beroep, kunnen de voorlopige uitvoering van een vonnis dat nog niet in kracht van gewijsde gegaan is, ambtshalve of op verzoek van een partij bevelen, nadat eventueel passende waarborgen gegeven zijn, indien het gaat om voorzieningen of prestaties bestemd voor een noodzakelijk levensonderhoud, of omwille van een andere dringende, goede reden.
§ 3 Wanneer echter het vonnis waarover in § 2, bestreden wordt, kan de rechter die de bestrijding moet behandelen, indien hij ziet dat deze waarschijnlijk gegrond is en dat onherstelbare schade uit de uitvoering kan voortvloeien, ofwel de uitvoering zelf opschorten ofwel deze aan een waarborg onderwerpen.
§ 2 Indien deze dit echter weigert of nalaat, komt de uitvoering toe, op verzoek van een partij die er belang bij heeft of ook ambtshalve, aan de overheid waaraan de rechtbank van beroep volgens can. 1439, § 3 onderworpen is.
§ 3 De uitvoering van een vonnis tussen religieuzen komt toe aan de Overste die het ten uitvoer te leggen vonnis geveld heeft of die de rechter gedelegeerd heeft.
§ 2 Het is hem toegestaan excepties te behandelen betreffende de wijze en de rechtskracht van de uitvoering, niet echter betreffende de grond van de zaak; indien het echter anderszins voor hem vaststaat dat het vonnis nietig is of manifest onrechtvaardig volgens de canones 1620, 1622, 1645, dient hij zich van uitvoering te onthouden en de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank die het vonnis geveld heeft, na de partijen op de hoogte gebracht te hebben.
§ 2 Met betrekking echter tot persoonlijke vorderingen, wanneer de schuldige veroordeeld is tot het overdragen van een roerend goed ofwel tot het betalen van een geldsom of tot het geven of verrichten van iets anders, dient de rechter in de strekking zelf van het vonnis of de uitvoerder naar eigen en wijs oordeel voor het vervullen van de verplichting een termijn te bepalen, die echter niet tot minder dan vijftien dagen beperkt mag worden nog zes maanden mag overschrijden.