
Aucturitate Ioannis Pauli PP. II - 25 januari 1983
De partij die zich door een vonnis benadeeld acht, en eveneens de promotor van het recht en de verdediger van de band in zaken waarin hun aanwezigheid vereist is, hebben het recht om tegen het vonnis bij een hogere rechter in beroep te gaan, behoudens het voorschrift van can. 1629.
Er is geen beroep mogelijk:
§ 1 Het beroep moet aangetekend worden bij de rechter door wie het vonnis geveld is, binnen de peremptoire termijn van vijftien nuttige dagen vanaf de kennisneming van publicatie van het vonnis.
§ 2 Indien het mondeling geschiedt, dient de notarius dit ten overstaan van de appellant zelf op schrift te stellen.
Indien een vraag rijst met betrekking tot het recht om beroep aan te tekenen, dient de rechtbank van beroep hierover ten spoedigste te beslissen, in overeenstemming met de normen voor het mondeling contentieus proces.
§ 1 Indien in het beroep niet aangeduid wordt tot welke rechtbank het gericht wordt, wordt het gepresumeerd geschied te zijn bij de rechtbank waarover in de canones 1438 en 1439.
§ 2 Indien een andere partij zich tot een andere rechtbank van beroep gewend heeft, oordeelt over de zaak de rechtbank die de hoogste in graad is, behoudens can. 1415.
Het beroep moet bij de rechter tot wie het gericht wordt, voortgezet worden binnen een maand na het indienen ervan, tenzij de vorige rechter aan de partij een langere periode toegekend heeft voor de voortzetting ervan.
§ 1 Om het beroep voort te zetten wordt vereist en is het voldoende dat een partij de diensten van een hogere rechter inroept tot verbetering van het bestreden vonnis, met bijvoeging van een exemplaar van dit vonnis en met aanduiding van de gronden voor het beroep.
§ 2 Indien een partij echter geen exemplaar van het bestreden vonnis binnen de nuttige tijd van de vorige rechtbank kan verkrijgen, verlopen de termijnen ondertussen niet, en moet het beletsel meegedeeld worden aan de rechter van beroep, die de vorige rechter dwingend dient op te leggen zo spoedig mogelijk aan zijn plicht te voldoen.
§ 3 Ondertussen moet de vorige rechter de akten volgens can. 1474 aan de rechter van beroep doen toekomen.
Nadat de fatale termijnen voor het beroep, hetzij bij de vorige rechter hetzij bij de volgende rechter, onbenut verstreken zijn, wordt het beroep geacht verlaten te zijn.
§ 1 De appellant kan aan het beroep verzaken, met de gevolgen waarover in can. 1525.
§ 2 Indien het beroep aangetekend is door de verdediger van de band of door de promotor van het recht kan, tenzij de wet anders voorziet, de verzaking geschieden door de verdediger van de band of de promotor van het recht van de rechtbank van beroep.
§ 1 Het beroep aangetekend door de eiser, komt ook de gedaagde ten goede, en omgekeerd.
§ 2 Indien er meerdere gedaagden of eisers zijn en het vonnis slechts door één of tegen één van hen bestreden wordt, wordt de bestrijding geacht door allen en tegen allen geschied te zijn, telkens wanneer de gevorderde zaak ondeelbaar of de verplichting hoofdelijk is.
§ 3 Indien het beroep aangetekend wordt door één partij met betrekking tot een gedeelte van het vonnis, kan de tegenpartij, ook al zijn de fatale termijnen voor het beroep verstreken, met betrekking tot andere gedeelten incidenteel beroep aantekenen binnen de peremptoire tijd van vijftien dagen, vanaf de dag waarop haar het beroep in de hoofdzaak meegedeeld is.
§ 4 Tenzij iets anders vaststaat, wordt het beroep gepresumeerd tegen alle gedeelten van het vonnis gericht te zijn.
§ 1 Behoudens het voorschrift van can. 1683, kan in de graad van beroep geen nieuwe grond tot eisen aanvaard worden, zelfs niet bij wijze van nuttige toevoeging; bijgevolg kan het vastleggen van het geschil slechts hierin bestaan, of het vorige vonnis bevestigd dan wel herzien dient te worden, hetzij in zijn geheel hetzij gedeeltelijk.
§ 2 Nieuwe bewijzen echter worden alleen aanvaard volgens can. 1600.
In de graad van beroep moet op dezelfde wijze als in de eerste instantie, met toepassing van dezelfde normen voor zover het kan, gehandeld worden; maar men dient, tenzij de bewijzen eventueel vervolledigd moeten worden, onmiddellijk na het vastleggen van het geschil volgens can. 1513, § 1 en can. 1639, § 1, over te gaan tot de bespreking van de zaak en tot het vonnis.