§ 1 Getuigen moeten bij wettige ondervraging door de rechter de waarheid zeggen.
§ 2 Behoudens het voorschrift van can. 1550, § 2, nr.2, zijn van de verplichting te antwoorden vrijgesteld:
clerici, betreffende datgene wat hun op grond van hun heilig dienstwerk meegedeeld is; burgerlijke overheidspersonen, geneesheren, vroedvrouwen, advocaten, notarii en anderen die, zelfs wegens het geven van raad, tot beroepsgeheim gehouden zijn, betreffende de aangelegenheden die onder dit geheim vallen;
zij die vrezen dat uit hun getuigenis hunzelf of hun echtgenoot of hun naaste bloed- of aanverwanten een slechte naam, gevaarlijke mishandelingen of een ander ernstig kwaad ten deel zullen vallen.