Aucturitate Ioannis Pauli PP. II - 25 januari 1983
Iedere gedoopte, die hiervan door het recht niet wordt uitgesloten, kan en moet tot de heilige Communie toegelaten worden.
§ 1 Opdat de allerheiligste Eucharistie aan kinderen bediend kan worden, wordt vereist dat ze over voldoende kennis beschikken en nauwkeurig voorbereid zijn, zodat ze, overeenkomstig hun bevattingsvermogen, besef hebben van het mysterie van Christus en het Lichaam van de Heer gelovig en vroom kunnen ontvangen.
§ 2 Aan kinderen echter, in stervensgevaar verkerend, mag de allerheiligste Eucharistie bediend worden, als ze het Lichaam van Christus van gewoon voedsel kunnen onderscheiden en de Communie met eerbied kunnen ontvangen.
De ouders eerst en vooral, maar ook diegenen die hun plaats innemen alsook de pastoors, hebben de plicht ervoor te zorgen dat kinderen die tot het gebruik van het verstand gekomen zijn, behoorlijk voorbereid en, na een sacramentele belijdenis, zo spoedig mogelijk met dit goddelijk voedsel gesterkt worden; de pastoor moet er ook op toezien dat geen kinderen tot de heilige Eucharistie naderen die niet tot het gebruik van het verstand gekomen zijn, of van wie hij oordeelt dat ze er nog niet voldoende voor gereed zijn.
Tot de heilige Communie mogen niet toegelaten worden geëxcommuniceerden en degenen die door een interdict getroffen zijn, na het opleggen of verklaren van hun straf, alsook anderen die halsstarrig volharden in een zware zonde die bekend is.
Wie zich van zware zonde bewust is, mag zonder voorafgaande sacramentele belijdenis niet de Mis celebreren of het Lichaam van de Heer ontvangen, tenzij een ernstige reden aanwezig is en een gelegenheid tot belijdenis ontbreekt; hij dient in dit geval te bedenken dat hij verplicht is een akte van volmaakt berouw te verwekken, die het voornemen insluit om zo spoedig mogelijk te biechten.
Wie de allerheiligste Eucharistie reeds ontvangen heeft, kan haar op dezelfde dag opnieuw ontvangen alleen binnen de viering van de Eucharistie waaraan hij deelneemt, behoudens het voorschrift van can. 921, § 2.
Het wordt ten zeerste aanbevolen dat de gelovigen de heilige Communie binnen de eucharistieviering zelf ontvangen; maar, met inachtneming van de liturgische riten, moet hun ook buiten de Mis de Communie gegeven worden als zij er met goede reden om vragen.
§ 1 Wie de allerheiligste Eucharistie gaat ontvangen, moet zich ten minste één uur vóór de Communie onthouden van elke spijs of drank, slechts met uitzondering van water en geneesmiddelen.
§ 2 De priester die dezelfde dag twee of drie keer de allerheiligste Eucharistie celebreert, kan iets nemen vóór de tweede of derde viering, ook al ligt er niet een tijd van één uur tussen.
§ 3 Bejaarden, zieken en ook zij die hen verzorgen, kunnen de allerheiligste Eucharistie ontvangen, ook al hebben zij binnen het voorafgaande uur iets gebruikt.
§ 1 Iedere gelovige is verplicht, nadat hij tot de Eerste Communie is toegelaten, ten minste éénmaal per jaar de heilige Communie te ontvangen.
§ 2 Dit voorschrift moet vervuld worden in de Paastijd, tenzij het om een goede reden in een andere tijd van het jaar vervuld wordt.
§ 1 Christengelovigen die in stervensgevaar verkeren, op grond van welke oorzaak ook, moeten met de heilige Communie als Viaticum gesterkt worden.
§ 2 Ook al zijn zij dezelfde dag door de heilige Communie gesterkt, toch wordt het zeer aanbevolen dat degenen die in levensgevaar gekomen zijn, opnieuw communiceren.
§ 3 Als het stervensgevaar voortduurt, wordt aanbevolen de heilige Communie meermalen te geven, op onderscheiden dagen.
Het heilig Viaticum voor de zieken mag niet te lang uitgesteld worden; de zielzorgers moeten er met zorg over waken dat de zieken hiermee gesterkt worden wanneer ze nog volledig bij kennis zijn.
De christengelovigen kunnen aan het Eucharistisch Offer deelnemen en de heilige Communie ontvangen volgens iedere katholieke ritus, met inachtneming van het voorschrift van can. 844.