
Aucturitate Ioannis Pauli PP. II - 25 januari 1983
§ 2 Een rechter mag niet naalden, bij de aanvang van een geschil en ook op gelijk welk ander ogenblik dat hij enige hoop heeft op een goed resultaat, de partijen aan te sporen en bijstand te verlenen om door gemeenschappelijk overleg een billijke oplossing voor het geschil te zoeken, en hij dient hun geschikte wegen voor dit doel aan te wijzen, ook door gezaghebbende mensen ter bemiddeling erbij te betrekken.
§ 3 Indien het geschil handelt over private goederen van partijen, dient de rechter te onderzoeken of door een minnelijke schikking of door een arbitrage, volgens de canones 1713-1716, het geschil doeltreffend beëindigd kan worden.
§ 2 In dezelfde omstandigheden moeten de promotor van het recht, de verdediger van de band, de bijzitter en de onderzoeksrechter zich onthouden van de uitoefening van hun ambt.
§ 2 De Gerechtsvicaris oordeelt over de wraking; indien hij zelf gewraakt wordt, oordeelt de Bisschop die de rechtbank voorzit.
§ 3 Indien de Bisschop rechter is en tegen hem een wraking gericht wordt, dient hij zich van een beoordeling te onthouden.
§ 4 Indien de wraking gericht wordt tegen de promotor van het recht, de verdediger van de band of tegen andere leden van de rechtbank, oordeelt de voorzitter van de collegiale rechtbank over deze exceptie, of de rechter zelf, indien hij als enige rechter in de zaak optreedt.
§ 2 De handelingen door de rechter gesteld voordat hij gewraakt wordt, zijn geldig; die echter welke gesteld zijn na indiening van een wraking moeten vernietigd worden, indien een partij het vraagt binnen tien dagen na het aanvaarden van de wraking.
§ 2 Een rechter kan echter bovendien de nalatigheid van de partijen om bewijzen aan te voeren of om excepties op te werpen, aanvullen, telkens wanneer hij dit noodzakelijk acht om een zwaar onrechtvaardig vonnis te vermijden, onverminderd de voorschriften van can. 1600.
§ 2 Zij zijn ook steeds gehouden het geheim te bewaren betreffende de bespreking die tussen de rechters in een collegiale rechtbank plaats vindt voordat het vonnis geveld wordt, en eveneens betreffende de verschillende uitgebrachte stemmen en de meningen die daar geuit werden, onverminderd het voorschrift van can. 1609, § 4.
§ 3 Telkens wanneer de aard van de zaak of van de bewijzen zodanig is dat door de bekendmaking van de akten of bewijzen de goede naam van anderen in gevaar komt, of wanneer daardoor een aanleiding verschaft wordt tot onenigheid, of ergernis of een ander dergelijk nadeel ontstaat, kan de rechter bovendien de getuigen, de deskundigen, de partijen en hun advocaten of procuratoren onder eed tot geheimhouding verplichten.
§ 2 Aan dezelfde sancties zijn onderworpen de leden en medewerkers van de rechtbank, indien zij in hun ambt, zoals boven bepaald, te kort geschoten zijn; al dezen kan ook de rechter straffen.