CODEX IURIS CANONICICodex van het Canonieke recht
(Soort document: Wetboek)
Aucturitate Ioannis Pauli PP. II -
25 januari 1983
§ 1 In de Kerk zijn verenigingen welke onderscheiden zijn van de instituten van gewijd leven en de sociëteiten van apostolisch leven, waarin christengelovigen, hetzij clerici hetzij leken hetzij clerici en leken samen, in gemeenschappelijke inspanning ernaar streven een meer volmaakt leven te leiden of de publieke eredienst of de christelijke leer te bevorderen, of andere werken van apostolaat, namelijk initiatieven van evangelisatie, werken van vroomheid of caritas, te beoefenen en de tijdelijke orde met christelijke geest te bezielen.
§ 2 Christengelovigen dienen vooral van die verenigingen lid te worden welke door de bevoegde kerkelijke overheid ofwel opgericht ofwel geprezen of aanbevolen zijn.
§ 1 Het komt de christengelovigen onverkort toe om door het aangaan van een
onderlinge private overeenkomst verenigingen op te richten om de doelstellingen waarover in
can. 298, § 1, na te streven, onverminderd het voorschrift van
can. 301, § 1.
§ 2 Dergelijke verenigingen worden, ook als zij door het kerkelijk gezag geprezen of aanbevolen worden, private verenigingen genoemd.
§ 3 Geen enkele private vereniging van christengelovigen wordt in de Kerk erkend tenzij haar statuten door de bevoegde overheid beoordeeld zijn.
§ 1 Het komt alleen de bevoegde kerkelijke overheid toe verenigingen van christengelovigen op te richten welke zich ten doel stellen de christelijke leer in naam van de Kerk over te dragen of de publieke eredienst te bevorderen, of welke andere doelstellingen beogen waarvan de behartiging uit de aard van de zaak aan dit kerkelijk gezag voorbehouden is.
§ 2 De bevoegde kerkelijke overheid kan, als zij dit wenselijk oordeelt, ook verenigingen van christengelovigen oprichten om andere geestelijke doelstellingen rechtstreeks of onrechtstreeks na te streven, waarvan de verwezenlijking niet voldoende verzekerd is door initiatieven van private personen.
§ 3 Verenigingen van christengelovigen die door de bevoegde kerkelijke overheid opgericht worden, worden publieke verenigingen genoemd.
§ 1 Alle verenigingen van christengelovigen, hetzij publieke hetzij private, met welke titel of naam zij ook genoemd worden, dienen hun eigen statuten te hebben waarin omschreven worden de doelstelling van de vereniging of haar sociaal object, haar zetel en bestuur en de voorwaarden welke vereist zijn om er deel van uit te maken, en waarin haar werkwijzen bepaald worden, evenwel rekening houdend met de nood of het nut van tijd en plaats.
§ 2 Zij dienen een titel of naam te kiezen die aan de gebruiken van tijd en plaats aangepast is en waarvan de keuze vooral bepaald is door de doelstelling die zij beogen.
§ 1 Alle verenigingen van Christengelovigen staan onder toezicht van de bevoegde kerkelijke overheid wier taak het is ervoor te zorgen dat in deze de integriteit van geloof en zeden behouden blijft, en te waken dat er geen misbruiken sluipen in de kerkelijke discipline; aan haar komt dan ook de plicht en het recht toe om volgens het recht en de statuten deze verenigingen te visiteren; ook vallen zij onder het bestuur van deze overheid overeenkomstig de voorschriften van de canones die volgen.
§ 2 Onder toezicht van de Heilige Stoel staan de verenigingen van gelijk welke soort; onder toezicht van de plaatselijke Ordinaris staan de diocesane verenigingen alsmede de andere verenigingen in zover zij in het bisdom hun werkzaamheden uitoefenen.
Wettig opgerichte verenigingen hebben het recht, volgens het recht en de statuten, bijzondere normen uit te vaardigen welke op de vereniging zelf betrekking hebben, vergaderingen te houden, en bestuurders, functionarissen, medewerkers en beheerders van
goederen aan te wijzen.