§ 1 Aan de afzonderlijke instituten wordt een rechtmatige autonomie van leven en vooral van bestuur toegekend, krachtens welke zij in de Kerk hun eigen levensordening bezitten en hun erfgoed waarover in can. 578, integraal kunnen bewaren.
§ 2 Het is de taak van de plaatselijke Ordinarissen deze autonomie te handhaven en te beschermen.