Verjaring, als wijze van verkrijgen of verliezen van een subjectief recht alsook van zich bevrijden van verplichtingen, neemt de Kerk over voor zover die bestaat in de burgerlijke wetgeving van de betreffende natie, behoudens de uitzonderingen die in de canones van dit Wetboek bepaald worden.
Geen verjaring geldt tenzij zij steunt op goede trouw, niet alleen aan het begin maar gedurende het gehele verloop van de tijd die voor de verjaring vereist is, behoudens het voorschrift van can. 1362.
rechten en verplichtingen die van natuurlijk of positief goddelijk recht zijn;
rechten die alleen krachtens apostolisch privilege verkregen kunnen worden;
rechten en verplichtingen die rechtstreeks het geestelijk leven van de christengelovigen betreffen;
zekere en onbetwistbare grenzen van kerkelijke omschrijvingen;
misstipendia en -verplichtingen;
toekenning van een kerkelijk ambt dat volgens het recht uitoefening van een heilige wijding vereist;
recht van visitatie en verplichting tot gehoorzaamheid, zodanig dat christengelovigen door geen enkele kerkelijke overheid gevisiteerd kunnen worden en onder geen enkele overheid meer staan.